TOTUS TUUS, MARIA !

HET VUUR DES HEMELS

De Tien Geboden van de Ware Liefde

Onderrichting van de Allerheiligste Maagd Maria
over de bestanddelen van de Ware Liefde

Myriam van Nazareth

Het begin van al het geschapene is God. De ware scheppende kracht is de Liefde. Het is door de Liefde dat God alles schept, en waardoor Hij het meest bevoorrechte van Zijn Werken, de mensenziel, verlost en heiligt. De Liefde is het Vuur uit Gods Hart, het Vuur dat Licht en warmte verspreidt en de hele Schepping loutert. De Liefde is de essentie, de grondstof en brandstof van het Leven. Hoe groter en sterker de Liefde, des te meer bloeit het Ware Leven, en benadert het de volmaaktheid van het Goddelijk Leven, dat uit niets anders is opgebouwd dan uit Liefde. Wanneer de Liefde wordt verzwakt, begint het levende het Leven te verliezen, stroomt alle Licht, warmte en zuiverheid eruit weg, en vervalt het in duisternis, kilte en onreinheid.

Dit proces kan het best worden geobserveerd in het meest bevoorrechte Werk van God, de mensenziel. De ziel waarin de Ware Liefde bloeit, verspreidt Licht, warmte en reinheid om zich heen. Naarmate de ziel de Ware Liefde verliest, vervalt zij steeds dieper in duisternis, kilte, onreinheid en onvruchtbaarheid: De zielenakker wordt winters, hij verliest de bloeikracht van de Eeuwige Lente.

Elke toegeving aan een bekoring komt erop neer, dat de ziel niet kiest voor de Ware Liefde, want het toegeven aan een bekoring is het bewandelen van een brug die de ziel naar het land van de zonde leidt. Een handeling, woord, gedachte, gevoel of verlangen zijn zondig wanneer zij de ziel afscheiden van Gods Hart, met andere woorden: wanneer de ziel daardoor een werk doet dat niet past binnen de Werken die God via de zielen wil volbrengen. In de zonde vaart de ziel een koers die niet door God is gepland. Aangezien alle Werken van God door niets anders gedreven worden dan door de ware, volmaakte Liefde, is elke zonde dus een overtreding tegen de Liefde. Precies zo moeten wij het begrijpen dat de ziel door elke zonde een deeltje van het Ware Leven verliest, en dat de ziel door regelmatig zondigen geleidelijk sterft. De dood van de ziel is de toestand waarin de ziel zo ver van God gescheiden raakt dat zij niet meer in staat is om haar wil en haar werken in dienst van Gods Werken en Plannen te stellen, doordat zij de Ware Liefde, de drijvende kracht van het Goddelijk Leven, uit zich heeft laten wegvloeien. Wij moeten het ons zo voorstellen, dat elke overtreding tegen Gods Wet, elke ondeugd en elke zonde, een lek slaat in de ziel. Hoe meer de ziel zondigt, des te sneller lopen in haar de voorraden der genade leeg en des te minder is zij nog in staat om nieuwe genaden vast te houden. De ziel houdt aldus het voedsel dat God haar aanreikt om te leven en te functioneren, niet meer vast, en kwijnt weg. Zij wordt hierdoor volledig onwerkzaam binnen Gods Plannen en Werken.

De ziel waarin de Ware Liefde sterft, verandert inwendig stap voor stap in het aanvoelen van zichzelf en haar omgeving, in haar benadering van het leven en in haar relatie tot God en tot de schepselen. Doordat deze ziel van God wegdrijft, wordt zij steeds minder gevoed door de gesteldheden die eigen zijn aan Gods Tegenwoordigheid: Liefde, Hoop, Geloof, moed, vertrouwen, geborgenheid, blijheid, zuiverheid, verdraagzaamheid... Integendeel zal zij geleidelijk aan ten prooi vallen aan angst, onzekerheid, onverdraagzaamheid, twijfel en andere gesteldheden die door de duisternis worden geïnspireerd als bronnen van gif voor het vermogen om God nabij te weten.

Doordat de Ware Liefde de kracht van God Zelf is, en al Zijn Werken kenmerkt, kunnen wij de volgende stelling voor ogen houden: "Breng de schepselen de Ware Liefde, en je zult hen bevrijden; beroof hen van het vermogen om waarlijk lief te hebben, en je levert hen over aan innerlijke duisternis die stap voor stap het Ware Leven uit hen laat wegvloeien". Elke ziel is geroepen om Gods Werken op aarde te doen. Ware Verlossing en heiliging zijn het deel van de ziel die aan deze roeping beantwoordt. Op elke mensenziel rust de verplichting, Gods Tegenwoordigheid en Zijn Werken te vertegenwoordigen naar al haar medeschepselen toe (mens en dier, en zelfs de plantenwereld). De ziel kan dit slechts op één wijze: door de verspreiding van de Ware Liefde.

Wat is de Ware Liefde?

De Koningin van Hemel en aarde en Meesteres van alle zielen toont ons de Ware Liefde als een Vuur dat wordt gevormd uit een aantal Vlammen. Zij roept de zielen er nu toe op, deze Vlammen in zichzelf tot volle ontwikkeling te brengen, opdat de zielen worden tot draagsters van Hemels Vuur dat de Schepping het Ware Leven, Licht, warmte en loutering moet brengen. Deze oproep is dringend, omdat de hele Schepping op nooit eerder geziene schaal ten prooi is aan werken van duisternis. De Ware Liefde stroomt uit Gods Hart in de eerste plaats naar de mensenzielen toe, en deze laatsten dragen de verantwoordelijkheid om deze Liefde in te bouwen in hun werken, woorden, gedachten, gevoelens en verlangens. In steeds meer zielen gaat de stroming van de Ware Liefde verloren, zodat deze over steeds minder zielen en dieren wordt verspreid. Het gevolg is, dat Gods Tegenwoordigheid in de Schepping steeds minder duidelijk merkbaar wordt. Ontelbare mensenzielen en dieren zijn slachtoffers van de talloze onderbrekingen in de stroming van de Ware Liefde doordat zovele mensenzielen niet meer in staat zijn om deze door te geven, of hun vrije wil niet in dienst van Gods Wil stellen en hun leven daardoor niet meer in dienst van het groot Heilsplan staat. De Schepping kan slechts hersteld worden, en alle ellende kan slechts van de aardbodem verdwijnen, naarmate méér mensenzielen het Vuur van de Ware Liefde naar méér medeschepselen – mens en dier – brengen.

Hoe vervult de mensenziel haar roeping als draagster van Gods Liefde?

De ziel draagt in zich een aantal vermogens, die ieder op zich kunnen oplaaien als Vlammen. In de mate waarin deze Vlammen oplaaien en in de vrije wil van de ziel met elkaar versmelten, ontwikkelt zich een Vuur dat de ziel in staat stelt, een afstraling van God te worden. Inderdaad, in de vrije wil, want of de ziel de Ware Liefde om zich heen verspreidt of niet, wordt bepaald door de mate waarin zij haar vrije wil opoffert aan de Werken die God door haar heen wil volbrengen. In de ziel die haar vrije wil in de Vuuroven van Gods Wil werpt om uitsluitend Zijn Werken te doen, volgens de Wil van God, kan God Zijn genaden volledig en onbeperkt ontplooien. Deze ziel kan zelf worden tot een vuuroven van Goddelijke Liefde. Ziehier de Vlammen die elke ziel in zichzelf moet aanwakkeren:

De bestanddelen van de Ware Liefde

Alle componenten van de Liefde vormen samen de ware bouwstenen van de ziel. Om deze reden verwondt elke afwijking van de Liefde in de eerste plaats onze eigen ziel. Wanneer de ziel het Vuur van de Ware Liefde in zich laat kwijnen, lijdt zij zelf als eerste onder de koude en duisternis. De Ware Liefde is de kracht die het Ware Leven doorgeeft en in stand houdt. Door een medemens of een dier Ware Liefde te schenken, kunt U in dit medeschepsel de levenskracht verhogen. Dat komt doordat U door Ware Liefde in Uw medeschepsel het contact met God Zelf versterkt. U vertegenwoordigt dan de kracht van God Zelf naar dit schepsel. Ziehier de leidraad die de Meesteres van alle zielen de kinderen Gods geeft voor een heropleving van hun eigen levenskracht en deze in elk medeschepsel, mens en dier. Zij nodigt de zielen ertoe uit, onder Haar begeleiding de volgende tien bestanddelen van de Ware Liefde in zich tot bloei te brengen.

Maria noemt de desbetreffende regels de
Tien Geboden van de Ware Liefde:

1. Vergevingsgezindheid. Het vergt een oprechte Liefde, alles te vergeven wat een medeschepsel ons heeft aangedaan. Het vermogen om te vergeven kan slechts waarlijk bloeien in een nederig hart, dat eigen leed minder belangrijk acht dan dat een medeschepsel bezwaard zou blijven onder de schuld van een begane fout. Vergeving werkt buitengewoon louterend in de eigen ziel, doordat zij in Gods Hart genaden vrijmaakt voor de ziel die vergeeft. Door onze medemens te vergeven voor zijn fouten jegens ons, sporen wij God ertoe aan, ons te vergeven voor fouten die wijzelf hebben begaan. Door deze zuivering verhoogt de levenskracht van de ziel, en wordt zij beter in staat om Gods Liefde in zich op te nemen.

Naarmate de ziel meer vervuld wordt van de Ware Liefde, kan zij deze ook beter op andere schepselen overdragen. De ziel die weet te vergeven aan een ziel die jegens haar een schuld draagt, wordt in bepaalde gevallen tot een levensredder, want een ziel die niet vergeven wordt, kan soms jarenlang in al haar werken verlamd of geremd worden, en kan het moeilijk krijgen om nog 'aansluiting te vinden' met Gods Hart. Indien elke ziel van harte zou vergeven aan ieder die ooit jegens haar heeft misdaan, zou de wereld van een onvoorstelbare last aan schulden bevrijd en de duisternis van een buitengewoon machtig wapen beroofd worden: Door zielen ertoe aan te sporen, wrok te blijven koesteren, houdt de satan zowel de schuldige als het slachtoffer vaak jarenlang in zijn greep. Niets snijdt de harten zo snel en zo grondig af van God, als een gebrek aan vergeving onder zielen.

Maria roept elke ziel ertoe op, vandaag een begin te maken met oprechte en totale vergeving aan elk medeschepsel dat een schuld heeft jegens haar. Indien dit door omstandigheden moeilijk of niet mogelijk is in een open gesprek, geldt ook de vergeving in het hart. Vergeving schenken, heeft ook waarde over de grenzen van de dood heen: Vergeef nu nog van harte aan overledenen die eventueel gestorven zijn in staat van onmin met U. Deze vergeving wordt nu nog ingepast in het tijdloos Heilsplan van God.

2. Hulpvaardigheid. Elk wezen – mens of dier – heeft zijn eigen onvermogens en zwakke punten. Al het geschapene leeft in een stoffelijk lichaam dat behoeften heeft, dat begrensd is qua krachten, en dat gevoelig is voor ziekte, ongemak, pijn, vermoeidheid en moreel leed. Het behoort tot de voornaamste levenstaken voor elke ziel, haar medeschepsel (mens en dier) te hulp te komen in deze noden. Hoe groot is het in Gods ogen wanneer een ziel een andere ziel behulpzaam is, zelfs in kleine dingen.

Door behulpzaamheid stelt U een medeschepsel in staat, zijn eigen taken binnen Gods Heilsplan beter of vlotter te volbrengen. De verplichting tot behulpzaamheid strekt zich ook uit tot hulp en zorg jegens dieren. Elk dier vervult een eigen opdracht binnen het groot Plan van God. Door een dier te verzorgen, het met Liefde te omringen, het voedsel of een onderkomen te verschaffen, draagt U bij tot het scheppen van een nieuw evenwicht binnen de zwaar verstoorde Schepping, door de Ware Liefde vlotter te laten doorstromen. Maria wijst er met klem op, dat elke mensenziel de verplichting draagt, Gods Liefde te vertegenwoordigen, niet slechts naar haar medemensen, doch ook naar de dieren toe.

Zij roept elke ziel ertoe op, vanaf vandaag de hulpvaardigheid jegens elke medemens en jegens elk dier dat op haar levenspad komt, een vaste plaats te geven in de werkzaamheden van elke dag. Een aanvullende stap is deze: dat men belangstelling koestert voor de behoeften van elk medeschepsel. Wanneer U Uw medeschepsel – mens of dier – op een gezonde wijze observeert (dit wil zeggen: vrij van ziekelijke nieuwsgierigheid voor wereldse dingen) kunt U leren zien hoe zijn gedrag op bepaalde noden wijst, waaraan U dan kunt trachten tegemoet te komen. Belangstelling hebben voor de behoeften van een medeschepsel, betekent eveneens: vooruitlopen op een behoefte. Bijvoorbeeld: Er rekening mee houden dan een gehandicapt mens misschien niet zelf een deur kan openmaken; er rekening mee houden dat een zieke niet zelf boodschappen kan doen; in de winter buiten voedsel voorzien voor dieren...

3. Begrip. Elk schepsel heeft er nood aan, begrepen te worden. Door begrip te tonen voor de gesteldheden en handelingen van een medemens, toont U aan God dat U de werkingen van Zijn Voorzienigheid aanvaardt, die Uw medemens zo heeft gemaakt, met al zijn eigenheden. Begrip hebben voor Uw medemens, betekent niet dat U ook zondige handelingen moet goedkeuren. In het negende gebod van de Ware Liefde zien wij dat het deel uitmaakt van onze levenstaak tot verspreiding van de Ware Liefde, dat wij onze medemens onderrichten in de echte Waarheid.

Begrip hebben voor de medemens, betekent echter dat men de medemens niet oordeelt, niet veroordeelt, en zich niet laat verleiden tot onenigheid over de waarde (of waardeloosheid) van de standpunten en levenswijze van de ander. Op deze wijze stelt U Uw medemens in staat om de rol te spelen die God voor hem heeft voorzien, binnen de tijd die Gods Voorzienigheid daartoe beschikt. Dit betekent, dat U hem met Liefde mag wijzen op vergissingen, fouten of verkeerde voorstellingen, hem daarbij mag onderrichten in de echte Waarheid, doch verder geen inbreuk mag plegen op zijn vrije wil. Wij moeten er steeds rekening mee houden dat een ziel haar redenen heeft om op een welbepaalde manier te leven en te handelen. Het is de taak van elke ziel, dit te respecteren, en elke eventueel gewenste verandering hierin in gebed aan Gods Voorzienigheid toe te vertrouwen.

Elk gebrek aan begrip voor de medemens – en voor de eigenheid van een dier – blokkeert de stroming van de Liefde tussen schepselen, en geeft uitdrukking aan een vorm van protest tegen Gods Wijsheid die toestaat dat dit medeschepsel – permanent of tijdelijk – zo is. Gebed of offers om iets te veranderen indien dit binnen Gods Plannen en Werken past, is het enige gezonde alternatief, omdat men hierdoor een akt van vereniging met Gods Wil stelt en via deze weg nieuwe uitstortingen van Liefde over de betreffende medemens mogelijk maakt.

Onze medeschepselen begrijpen, kunnen wij slechts in de mate waarin ons inlevingsvermogen zich ontwikkelt. De ziel die zich in een medemens of dier kan inleven, leert als het ware doorheen de ogen van dit medeschepsel naar de leefwereld te kijken, en begrijpt zo veel beter waarom dit schepsel zich op een bepaalde manier gedraagt. Inleving wordt mogelijk gemaakt door een hoge mate aan bezieling door Gods Geest. Dit vermogen zou men kunnen beschouwen als de drie benen van een driehoek: de drie punten zijn God, Uzelf en het medeschepsel; de drie benen van de driehoek worden gevormd door het inlevingsvermogen, dat God, Uzelf en het andere schepsel in de drie richtingen met elkaar verbindt. Inleving schept dus een grote mate van eenheid met het medeschepsel terwijl men het hart op dit medeschepsel richt, en deze eenheid wordt rechtsreeks vanuit Gods Hart gevoed.

4. Zelfverloochening. Geen groter Liefde kan iemand hebben, dan dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. zo sprak reeds Jezus. 'Zijn leven geven' is een begrip dat veel verder reikt dan het gewone taalgebruik laat vermoeden. U kunt Uw leven geven door letterlijk te sterven, maar U kunt het ook geven door aan Uzelf te sterven. Dit kan door offers te brengen of door boete te doen, en de vruchten van deze offers en boete aan Maria af te staan ten behoeve van zielen of, in het algemeen, van medeschepselen (ook voor dieren kan men offers brengen, die in Gods ogen heel verdienstelijk zijn).

Zelfverloochening is het terzijde schuiven van eigen noden, behoeften en verlangens met de bedoeling dat onze medeschepselen het daardoor beter krijgen. Dat kan op rechtstreekse wijze, door in eenzelfde situatie ons medeschepsel op onszelf voor te trekken. Het kan echter ook op onrechtstreekse wijze, door in het verborgene offers te brengen waarbij wij van God/Maria afsmeken dat Uw medeschepsel het op grond daarvan beter moge hebben.

De grootste en breedste vorm van zelfverloochening is de totale toewijding aan Maria: Echte toewijding is een beleving van alle situaties van Uw leven in dienst van Maria opdat Zij alles wat in U omgaat, bij elkaar zou brengen in een groot verzamelbekken waaruit God Zijn genaden schept. In dit bekken zitten de onmetelijke vruchten van Jezus’ Lijden en Kruisdood, de oneindige vruchten van de Smarten en van het vlekkeloos heilig leven van Maria, de vruchten van alle Heilige Misoffers, de vruchten van alle toegewijd lijden van alle zielen van alle tijden, en ook de vruchten van elk leven dat volledig aan Maria of Jezus is toegewijd. Door de totale toewijding geeft de ziel in feite haar leven voor haar medeschepselen, want zij offert haar vrije wil op aan Gods Heilsplan, zodat zij niet meer zelf over de invulling van haar leven beschikt. Maria wordt tot Heerseres over elk detail van het leven en het hele wezen van Haar toegewijden.

Door de ware zelfverloochening is het alsof de ziel tot God zegt: "Verdeelt U Uw genaden alsof ikzelf er niet meer was, zodat anderen mijn deel krijgen". In werkelijkheid slaat God U dan niet over, doch bereidt Hij anderen en Uzelf een extra portie genaden, doordat U Hem door de vrijwillige verloochening van Uw eigen behoeften en verlangens zoveel Liefde ter beschikking hebt gesteld dat Hijzelf de voorziene portie aan genaden vermenigvuldigt. De onschatbare macht van de zelfverloochening ligt hierin, dat de ziel hierdoor boven haar menselijke zwakheden uitstijgt en 'op een veel hoger niveau begint te leven': Zelfverloochening is slechts mogelijk wanneer de ziel zichzelf niet meer meetelt, haar medeschepselen veel belangrijker vindt dan zichzelf, en bovendien een buitengewoon vertrouwen op God kan opbrengen, want de ziel die in haar menselijkheid blijft vastzitten, is niet in staat om afstand te doen van de zekerheid dat God haar blijft dragen. Inderdaad: Wat zou zij doen indien God haar offer letterlijk zou nemen, en werkelijk zou doen alsof zij niet meer bestond? Slechts de ziel die echt gelooft in de onmetelijke, onvoorwaardelijke Liefde van God en in de oneindige waarde van elk vrijwillig gebracht offer, kan zichzelf voor Gods ogen tot niets maken en intussen weten dat dit voor haarzelf niet de dood of het 'niets' brengt, doch het ware Goddelijk Leven en de voleinding van haar bestaan als ziel.

5. Verdediging van de waardigheid van elk medeschepsel. Het is een grote uiting van Ware Liefde tot God en tot Uw medeschepselen, U steeds voor ogen te houden dat elk medeschepsel – mens of dier – de handtekening van God in zich draagt. Alles is van God uitgegaan. Elk schepsel is een wonderwerk van Zijn Liefde. Geen enkel schepsel kan als levend wezen op aarde komen zonder eerst door de brandstof van het Leven (de Liefde van God) te zijn bevrucht. Het behoort tot de bevoorrechte strategieën van de duisternis, de zielen minachting, gebrek aan respect, liefdeloosheid of onverschilligheid jegens hun medeschepselen in te fluisteren. Dat is wat op grote schaal gebeurt in oorlogen en onder godvijandige politieke regimes. Wij moeten er ons steeds van bewust blijven dat een dergelijke benadering van een medeschepsel neerkomt op minachting, gebrek aan respect, liefdeloosheid of onverschilligheid voor een werk van Gods Liefde, dus op een verwonding die men toebrengt aan Gods Hart. Dit betekent dat miskenning van de waardigheid van een medeschepsel – mens of dier – de Bron van de Liefde en het Leven Zelf minacht en verwondt.

Bedenk ook steeds dat elk schepsel in wezen Gods eigendom blijft. Onze kinderen behoren God toe, wijzelf zijn slechts hun hoeders. Onze huisdieren behoren God toe, wijzelf zijn slechts hun hoeders. Precies daarom is de zorg voor een medeschepsel – mens of dier – in werkelijkheid een dienst aan God. Omdat elk schepsel Gods eigendom is, is een behandeling met respect en Liefde in wezen een groot eerbetoon aan God. De waardigheid van een medeschepsel erkennen, betekent erkennen dat dit schepsel een bouwwerk van God is. De waardigheid van een medeschepsel verdedigen, betekent Gods Liefde verdedigen tegen alle oneerbiedigheid. De Ware Liefde is de pure essentie uit Gods Hart. Zij moet daarom als heilig worden beschouwd. Volgens deze zelfde beschouwing bevat derhalve elk bouwwerk van God een element van heiligheid, dat geëerbiedigd moet worden. Elke handeling, elk woord, en zelfs elke gedachte, elk gevoel en elk verlangen waardoor afbreuk wordt gedaan aan de waardigheid van een medeschepsel, onderbreekt de stroming van de Ware Liefde en bevordert de werken der duisternis: vergeten wij nooit dat alle werken van de satan er precies op gericht zijn, Gods Werken van hun waardigheid te beroven, met andere woorden: deze zodanig te misvormen dat zij hun Goddelijke handtekening lijken te verliezen.

Het is de opgave van elke ziel, zich bewust te worden en te blijven van de Goddelijke oorsprong van alle leven, en elk schepsel – mens en dier – te behandelen als wat het in werkelijkheid is: Gods Werk en eigendom. Door de waardigheid van een schepsel te verdedigen, verheerlijkt men zijn Schepper, van Wie het zijn eigenheid heeft ontvangen. Het opzet van de duisternis, Gods Werken te ondermijnen en de schepselen in de meest uiteenlopende ellende onder te dompelen, zou op grote schaal ontkracht worden indien elke ziel al haar medeschepselen – dieren zowel als medemensen – zou behandelen met respect, en geen van hen ooit nog zou vernederen, noch in persoonlijk contact noch in het publiek. Het erkennen en verdedigen van de waardigheid van een medeschepsel, betekent: Zo handelen, dat voor alle schepselen, en voor God Zelf, zichtbaar is dat men dit medeschepsel beschouwt als iets waardevols, en dat men de tegenwoordigheid ervan op de eigen levensweg (hetzij kortstondig hetzij langdurig, al naargelang de beschikkingen der Voorzienigheid) waardeert.

Deze opgave behelst eveneens de verplichting, af te stappen van elke vooringenomenheid en vooroordeel. Alle racisme, alle discriminatie en elke opvatting over 'onwaardigheid' van schepselen, berust op een gebrek aan Liefde voor Gods Voorzienigheid die elk schepsel op een welbepaalde wijze en met welbepaalde eigenschappen en kenmerken maakt, omdat dit schepsel precies met die kenmerken en eigenschappen zijn specifieke taak binnen het groot Heilsplan moet vervullen.

Een heel grote bron van ontwaardiging van de medemens vormen achterklap en laster. Elke ziel behoort als gulden regel toe te passen: "Indien ik over een medemens niets positiefs te zeggen heb, zwijg ik liever". Dit is navolging van Maria, zoals Zij dit ook leert in Wedergeboorte van het Aards Paradijs: Zij zocht in elke ziel naar goede eigenschappen, en trachtte deze te bevorderen. In verband met negatieve kenmerken van een ziel, is het goed, ons er steeds van bewust te zijn dat deze ziel zelf reeds het eerste slachtoffer van die kenmerken is, en dat wij haar ontwikkeling dus beter niet nog méér bemoeilijken door haar in de ogen van anderen op een negatieve wijze voor te stellen.

De waardigheid van een medeschepsel – mens of dier – kan eveneens worden geschonden door dit medeschepsel het gevoel te geven dat het nauwelijks iets goeds kan doen. Door veelvuldig kritiek op een medeschepsel te uiten, of het voortdurend in alles te willen verbeteren, kan men dit medeschepsel met gevoelens van minderwaarde beladen, waardoor het in zijn spontaan gedrag geremd kan worden en op lange termijn een volledige ontwrichting van zijn persoonlijke eigenheid kan ondergaan. Hierdoor kan men dit medeschepsel wegduwen van de weg die Gods Voorzienigheid voor hem had voorzien.

6. Zachtheid. De zachtheid is het vermogen om Uw medeschepselen in woorden en handelingen zodanig te benaderen dat deze zich hierdoor in het hart gezalfd voelen. Maria noemde ooit de zachtheid en de blijheid de beide grote uitingen van Gods zon in een ziel: de blijheid is het Licht, de zachtheid de warmte. Een schepsel – mens of dier – dat met zachtheid wordt omringd, opent zich voor de Ware Liefde omdat het in deze atmosfeer (meestal onbewust) Gods nabijheid merkt. U zou het zo kunnen zien, dat U door de zachtheid behoedzaam en teder omgaat met de Goddelijke Tegenwoordigheid in Uw medeschepsel, terwijl U door gebrek aan zachtheid dit Goddelijk element schade toebrengt. Het Goddelijke zelf kan niet beschadigd worden, doch wanneer het niet met zachtheid wordt behandeld, kan het hart van het wezen dat dit Goddelijk element draagt, wel verwond worden. Dit komt doordat het Goddelijke zich aan het geschapene hecht via de Liefde.

De Ware Liefde draagt de effecten van de almacht van God: zij kan een schepsel 'herscheppen', het steeds ontvankelijker maken voor de werkingen van Gods Tegenwoordigheid, maar zij kan, indien zij wordt gewond, het schepsel ook diepe wonden toebrengen omdat elk schepsel (in het bijzonder de mens en de hogere diersoorten) een ingebouwd systeem bezit dat de Aanwezigheid en werkingen van de Godheid onbewust kan opmerken en daarom ook kan vaststellen wanneer deze niet op een passende wijze worden benaderd. De wonde bestaat namelijk uit de pijn om de misbruikte Liefdestroom: de Liefde (levenskracht) in het schepsel kreunt onder de ervaring van de brutaal opgeworpen muur tegen de Bron van de Liefde (Gods Hart). Wie zijn medeschepsel – mens of dier – behandelt met zachtheid en tederheid, kleedt dit schepsel in wol. Wie zijn medeschepsel behandelt met gevoelloosheid en ruwheid, drijft een spijker in het hart van dit medeschepsel, een andere in het Hart van God, en een derde in zijn eigen hart, want wat men een medeschepsel aandoet (goed zowel als slecht), doet men God aan, en (doordat de Schepper en alle schepselen onderling met elkaar verbonden zijn), uiteindelijk ook zichzelf. Maak het daarom tot een levenstaak, elk medeschepsel – mens of dier – te behandelen als een tere bloem, niet als een dikke boom die zelfs een slag met een bijl zonder hinder overleeft.

7. Tact. Alles wat leeft, is gevoelig voor de ontwikkelingen in zijn omgeving en de wijze waarop de omgeving op het eigen wezen en het eigen gedrag reageert. Vooral de mensenziel en de hogere diersoorten beschikken over een gevoelssysteem dat kan functioneren zoals een deur naar de diepe kern van het wezen: Indrukken die als positief worden ervaren, openen de deur; indrukken die als negatief worden ervaren, sluiten haar. Wanneer het schepsel veelvuldig bloot staat aan negatieve indrukken, kan deze deur zelfs langdurig vergrendeld worden. In dit laatste geval ontstaat het risico dat het wezen zich uit angst voor verwondingen steeds dieper in zichzelf terugtrekt, en zich zelfs ook voor de Ware Liefde begint af te sluiten, en hierdoor het Ware Leven uit zich laat wegvloeien. Het is dan niet meer in staat om datgene te doen waartoe God het heeft bestemd. Voor de mensenziel komt dit neer op een niet-navolging van de roeping. Voor het dier komt dit neer op een ontwrichte rol binnen het groot Heilsplan.

Wanneer wij rekening houden met de emoties en de innerlijke beleving van een medeschepsel, is er sprake van tact. Tact is een uiting van Ware Liefde omdat de beoefening van de tact neerkomt op een bekommernis om het innerlijk evenwicht van het medeschepsel, en dus diens vermogen om voluit te functioneren zoals God van hem verwacht. Gebrek aan tact kan een medeschepsel ontwrichten doordat hierdoor het gevoelsleven van het medeschepsel gebruuskeerd wordt: Handelingen of woorden die negatieve of pijnlijke emoties kunnen opwekken, worden ongeremd over het medeschepsel uitgestort, zodat dit zich plots van de Liefde afgesneden voelt. Het is heel belangrijk, elk medeschepsel op elk ogenblik te benaderen met voorzichtigheid, en jegens hem te handelen en te spreken terwijl wij ons in zijn innerlijke gesteldheden trachten in te leven teneinde op geen enkele wijze kwetsend of gevoelloos over te komen.

Onze opgave bestaat hierin, ons steeds bewust te zijn van het feit dat elke ziel en elk dier van een hogere soort op elk ogenblik in een bepaalde fase van haar of zijn ontwikkeling verkeert (die in vele golfbewegingen verloopt en dus zeer complex is), en emotioneel heel fijngevoelig kan zijn. Laten wij erover waken dat wij de emotionele ontwikkeling van elk medeschepsel steeds met Ware Liefde voeden, opdat het in staat moge worden gesteld om te evolueren volgens de verwachtingen en Plannen van God.

8. Bekommernis dat elk medeschepsel zich goed zou voelen. De kunst van een leven naar Gods Hart bestaat hierin, dat men steeds een zon is voor zijn medeschepselen – mensenzielen en dieren. Elke ziel wordt in de wereld gezonden als een schakel in een zeer lange ketting. Zij heeft specifieke opdrachten die allemaal samen door Gods Wijsheid afgestemd zijn op de verwezenlijking van het Goddelijk Heilsplan. Elke ziel die niet ten volle datgene doet wat God van haar vraagt, is een zwakke schakel in de ketting en zorgt voor haperingen in het hele systeem van de Schepping. Deze ziel laat haar kapitaal aan Ware Liefde, aan ware levenskracht, niet volkomen renderen. God verlangt van ieder van ons dat wij onze medeschepselen zo behandelen dat deze zich in alle omstandigheden goed kunnen voelen. Zo draagt elke ziel de dubbele taak, tegelijkertijd haar eigen spirituele ontwikkeling (haar tocht naar God) te bevorderen, en alle medeschepselen te helpen opdat ook zij op hun beurt hun tocht naar God vruchtbaar kunnen maken.

Een basisvereiste om onze medeschepselen ononderbroken tot steun te zijn bij de voltooiing van hun levensopdrachten, is de blijmoedigheid. Een ziel die blijheid uitstraalt, is een zon voor haar medeschepselen en laat de liefdevolle Tegenwoordigheid en ononderbroken werking van God in hun leven voor hun ogen stralen.

Wij kunnen de levensweg van onze medeschepselen op een bijzondere wijze begaanbaar helpen maken door hen in alle omstandigheden hHoop en moed te geven. Talloze kruisen worden afgeworpen omdat de ziel oververmoeid of ontmoedigd raakt door een snelle opeenvolging van negatieve ervaringen. Doordat de ziel gewoonlijk niet ziet welke genaden tegenover de beproevingen staan, kan zij er gemakkelijk toe neigen om op te geven en haar roeping dus geen verdere invulling te geven, en wel des te méér naarmate zij minder wordt gevoed door Ware Liefde vanuit haar omgeving. Hoop en moed geven, zou men een 'Goddelijke' handeling kunnen noemen, omdat hij die Hoop en moed geeft, heel vaak de schijn der ontwikkelingen tegen heeft, en daarom eerst zelf vast moet geloven dat uiteindelijk het goede altijd overwint. De ziel kan pas op overtuigende wijze Hoop en moed geven in de mate waarin zij zelf in staat is om Gods Licht onbelemmerd door te geven.

Elke handeling, elke nalatigheid of elk woord waardoor een medeschepsel de innerlijke Vrede of rust verliest, maakt dit medeschepsel tijdelijk (soms blijvend) onwerkzaam voor Gods Plannen. Het is heel belangrijk, in elk contact met een medemens of dier in alle omstandigheden een atmosfeer van rust, Vrede en oprechtheid uit te stralen.

Vrede en rust liggen steeds ingebed in Licht en Liefde. Dit betekent dat een ziel die een medeschepsel met oprechte Liefde en zonder enige negatieve bedoeling benadert, in dit medeschepsel een gesteldheid van rust, Vrede en geborgenheid zal wekken, terwijl een toenadering in een gesteldheid van onvrede, onrust, onoprechtheid of negatieve bedoelingen, door het medeschepsel onrust, angst of onzekerheid kan verwekken. Men voelt zich 'niet goed' of 'niet op zijn gemak' bij een ziel wier bedoelingen niet helemaal duidelijk zijn of die onvrede of onrust met zich meedraagt.

Alles wat van het Licht uitgaat, is open, niet versluierd, omdat het Gods Liefde doorgeeft. Alles wat in een sfeer van geheimzinnigheid wordt gedaan en gezegd, maakt onzeker omdat het elementen van geslotenheid, duisternis, in zich draagt.

De Ware Liefde kan slechts door U heen naar Uw medeschepselen stromen in de mate waarin de Ware Liefde in U een onbelemmerde doorgang vindt. Slechts dan zullen Uw medeschepselen zich bij U goed voelen.

9. Onderrichting in de Waarheid. Een heel belangrijk element in de Ware Liefde is de zorg dat onze medemens kennis verwerft over zijn eigen ziel, over de wetten van het spiritueel leven, over de weg naar God, over zonde en verdienste, over Gods Plannen en Werken, en over de wijze waarop de ziel deze Plannen kan helpen uitvoeren en deze Werken kan helpen voltooien. Dit alles ligt besloten in de Leer van Christus, die nader wordt toegelicht en ontvouwd in de Wetenschap van het Goddelijk Leven zoals de Meesteres van alle zielen deze in deze Laatste Tijden onderricht. Onze medemens voeden met kennis over het Goddelijk Licht, alles wat daaruit voortvloeit en alles wat er naartoe leidt, betekent: hem bevrijden uit de duisternis, die hem uitlevert aan de talloze valstrikken van het werelds denken en voelen, die uiteindelijk de ziel beroven van het Ware Leven.

Een medemens onderrichten in Gods Waarheid en Zijn Mysteries, is een akt van Liefde die de medemens helpt bevrijden in zijn gevoelens ten aanzien van een wereld die niets anders dan vragen opwerpt en verwarring zaait, en daardoor de ziel onrustig maakt. Het is echter eveneens een akt van Liefde doordat het de medemens de weg naar het Eeuwig Licht en de Eeuwige Liefde wijst. Ware Liefde voor de medemens gaat immers verder dan de bekommernis om diens welzijn op aarde: zij wil ook het welzijn van de zielen in het Eeuwig Leven verzekeren. Opdat een ziel het Ware Geluk zou vinden, moet zij de wegen van het Licht en naar het Licht kennen. Wie haar deze wegen leert kennen, toont haar meteen de door God verlangde wijze om haar deuren te openen: deze ziel kan dan tot ware ontplooiing komen, zich als een roos voor God en het Goddelijk Leven ontvouwen. Dit in een medemens mogelijk te maken, is een groot geschenk van Liefde.

Wij hebben de opdracht, onze medemens volop te laten delen in de kennis van de Waarheid, zoals wij deze leren in de traditionele (niet door modernisme aangetaste) christelijke Leer en in de uitdiepingen zoals de Meesteres van alle zielen deze zonder ophouden in ons ontvouwt.

10. Vertrouwen inboezemen. Dit element ligt heel dicht bij het achtste gebod van de Ware Liefde. Een medeschepsel vertrouwen inboezemen, betekent: Een medemens of dier op een zodanige wijze benaderen dat hij/het zich bij ons geborgen en veilig voelt, en weet dat hij/het van ons niets te vrezen heeft, met andere woorden: dat wij op dit medeschepsel overkomen als een vriend of toeverlaat, niet als een vijand die het schade zou kunnen toebrengen. Een medeschepsel vertrouwen inboezemen, is als het ware in de diepe wezenskern ervan een beeld oproepen dat dit schepsel aan God herinnert: een bron van welzijn, een kracht die slechts met dit schepsel meewerkt om het tot ontwikkeling te helpen komen en het te dragen telkens het in een moeilijke of bedreigende situatie komt.

Elk wezen, mens of dier, bevindt zich soms in een situatie die als beklemmend wordt ervaren. Wanneer het wezen deze situatie zo inschat, dat deze zijn krachten te boven kan gaan en het hem dus moeilijk kan maken om zijn levensweg met vrucht verder te zetten, kan het bevrijdend werken wanneer plots een ander wezen deze geestelijke of emotionele onzekerheid komt verlichten door een ondersteunende tegenwoordigheid. Dit is wat men noemt: vertrouwen inboezemen. Een onzekerheid, vrees of angst wordt verlicht of weggenomen. Het lijdend wezen weet dat het van dit medeschepsel niets te vrezen heeft of dat dit hem zelfs kan ondersteunen. Angst kan niet bestaan waar Ware Liefde heerst.

Een medeschepsel gerust stellen, betekent uiteindelijk, dit schepsel (opnieuw) openen voor de Ware Liefde. Een schepsel dat zich onveilig, ongerust of angstig voelt, sluit zijn wezenskern af bij wijze van zelfbescherming. Dit slot kan slechts worden geopend door de kracht van oprechte Liefde. Heel vatbaar voor onrust zijn de zwakkere schepselen, zoals de dieren. Om hun vertrouwen te winnen, moet van ons oprechte Liefde uitgaan. De mens kan onrust of angst in bepaalde gevallen onder woorden brengen. Wanneer hij zijn zorgen of kwellingen aan een medemens toevertrouwt, doet hij dit omdat hij diep van binnen nog steeds hoopt op bevrijding. Indien een dergelijke noodkreet niet wordt beantwoord, kan deze ziel in een crisis terecht komen die in feite een geloofscrisis is: de ziel gelooft plots niet meer dat er een God van Liefde is, Die via Zijn Voorzienigheid doorheen zielen werkt.

Soms komt het voor, dat zielen, die voldoende moreel besef bezitten, van oordeel zijn dat zij nooit de Hemel zullen zien. Zij baseren deze vrees op het feit dat zij geen duidelijke kijk meer hebben op hun gecompliceerde leven en hun eigen zondige aandeel in al hun moeilijkheden. Een dergelijke innerlijke verwarring kan een ziel totaal onwerkzaam maken. God verwacht van elke ziel dat zij een medemens uit dergelijke gesteldheden zou helpen bevrijden door in hem het vooruitzicht op de Eeuwige Gelukzaligheid opnieuw tot leven te wekken. Hier is voor elke ziel de taak van boodschapster van de Hoop weggelegd. In een ziel waarin het vertrouwen wordt hersteld, bloeien alle levensfuncties opnieuw op.

Slotbeschouwing

Met deze onderrichting wil Maria, de Meesteres van alle zielen, de zielen de Tien Geboden van de Ware Liefde openbaren. Deze onderrichting is bedoeld als een uiterst belangrijke oproep aan alle zielen om zich te vervolmaken in de beleving van de Ware Liefde. Hoe groter een ziel wordt in de Ware Liefde, des te heiliger wordt zij, want de heiligheid wordt in de eerste plaats bepaald door de graad van ontwikkeling in de Liefde in al haar elementen. Hoe meer zielen groeien in de heiligheid, des te groter kan de staat van genade van de hele mensheid worden, en des te sneller kunnen de werken der duisternis op deze wereld ontkracht worden. De Meesteres van alle zielen beklemtoont, dat de Ware Liefde niet alleen jegens onze medemens beoefend moet worden, doch eveneens jegens de dieren.

Elke handeling, woord, gedachte of gevoel van oprechte Liefde jegens een medeschepsel – mens of dier – versterkt de stroming van Gods Liefde doorheen de Schepping, en verzwakt de duisternis. Houden wij steeds voor ogen dat elke dag vele miljarden contacten plaats vinden tussen mensen onderling, en tussen mensen en dieren. Bedenken wij dan welk verschil het voor de hele Schepping kan geven wanneer al deze contacten in een sfeer van oprechte Liefde verlopen, in plaats van dat miljarden ervan doordrongen zijn van zelfzucht, egoïsme, haat, onvrede, mishandeling, minachting, vernedering, ontwaardiging, ruwheid, gevoelloosheid, onverschilligheid, achterklap en andere, en dit dag na dag...

Ziehier daarom de opdracht voor elke ziel in het volgend schema:

Tien Geboden van de Ware Liefde

  1. Vergevingsgezindheid
  2. Hulpvaardigheid
  3. Begrip
  4. Zelfverloochening
  5. Verdediging van de waardigheid van elk medeschepsel
  6. Zachtheid
  7. Tact
  8. Bekommernis dat elk medeschepsel zich goed zou voelen
  9. Onderrichting in de Waarheid
  10. Vertrouwen inboezemen

Moge het Pinkstervuur van de Heilige Geest deze tien Vlammen doen oplaaien in elke ziel, opdat in haar het Liefdesvuur van de ware heiligheid moge branden.

In diepe Liefde tot God, tot Maria en tot alle schepselen,

Myriam – juni 2009