TOTUS TUUS, MARIA !

ROZENGEUR UIT HEMELSE TUINEN

Myriam van Nazareth

In aardse taal belichaamt rozengeur bij uitstek de bron van gevoelens van verrukking die de ziel helemaal boven zichzelf kunnen laten uitstijgen. De adem van de Koningin des Hemels, de eeuwig bloeiende Roos van het Hemels Hof, zou men gemakkelijk met rozengeur kunnen vergelijken. Elk woord uit Haar mond ontvloeit een Hart waarin geen enkele bekoring ooit wortel heeft kunnen schieten, omdat de bodem van dat Hart door God is gevormd volgens het model van Zijn Goddelijk Hart, ononderbroken is gevoed door het Licht van de Heilige Geest, en is bevrucht door de eeuwigdurende mystieke versmelting met het Hart van Christus. De Moeder Gods spreekt woorden uit de nooit opdrogende Bron van de Goddelijke Wijsheid, en laat deze woorden naar de zielen toestromen op golven van geurige, volmaakte Liefde. Via deze Hemelse woorden geeft Zij geleidelijk aan gestalte aan het Goddelijk Plan in elke ziel die zich voor de Eeuwige Wijsheid en de heiligende Liefde openstelt, zoals een tuinierster die precies weet wat elk van haar rozen aan voedsel en verzorging nodig heeft, en die werkelijk over alles beschikt om deze honger en dorst op een zodanige wijze te stillen dat elke individuele bloem niet slechts groeit, doch ook ten volle kan beantwoorden aan de hoogste verwachtingen van haar Schepper: Na de duurzame aanraking door die Hemelse handen ontwikkelt ook zij het parfum uit Gods laboratorium, het parfum van de Ware Liefde.

De woorden van de Hemelse Tuinierster als rozengeur: De vergelijking is ten volle van toepassing, want de roos is de koningin van de bloemen. De Meesteres van alle zielen bestempelde reeds bij herhaling de bloemen als de grootste symbolen voor het Leven. In de spirituele zin kunnen bloemen derhalve worden beschouwd als tegenpolen voor het 'sterven van de ziel door de zonde'. De Hemelse Roos heeft gedurende Haar reis doorheen het aardse leven geen enkele zonde bedreven, en geldt om deze reden tevens als de Belichaming van de absoluut volmaakte Liefde, als Spiegel van de volmaakte deugd, als weerspiegeling van het Licht uit Gods Hart. De roos geeft haar geuren af als uitdrukking van inwendige processen, die erop wijzen dat in haar één en ander gebeurt dat pas mogelijk wordt gemaakt doordat de roos al het daartoe noodzakelijke eerst uit haar bodem heeft gehaald en het ten volle in zichzelf heeft verwerkt. De Hemelse Roos symboliseert de volmaakte Liefde precies wegens Haar volmaakte zondeloosheid. Volmaakte Liefde betekent een restloos vrij-zijn van elke zonde, dus van elke aandrift tot ongehoorzaamheid jegens Gods Wet.

Maria, de Hemelse Roos, is onder alle geschapen zielen de Belichaming van de volmaakte, onzelfzuchtige Liefde en derhalve van de vlekkeloze zondeloosheid. Haar opdracht voor deze Laatste Tijden bestaat in wezen hierin, de zielen door intensieve onderrichting en innerlijke omvorming terug te brengen naar de staat van heiligheid waarin God de mensenziel had geschapen. Concreet betekent dit dat het Haar bestreving is, in de zielen het zaad van de ware onzelfzuchtige Liefde wortel te laten schieten. Men zou het ook als volgt kunnen uitdrukken: De Hemelse Roos doet er alles aan om Zichzelf in zoveel mogelijk zielen in zo verregaande mate te reproduceren dat deze zielen in rozen veranderen, die steeds méér op de Hemelse Roos gaan gelijken. Concreet betekent dit dat de Koningin des Hemels Zich – vooral nu, in Haar hoedanigheid als Meesteres van alle zielen en via al Haar leerstellingen in het kader van de Wetenschap van het Goddelijk Leven – tot doel heeft gesteld, in uitvoering van Gods Heilsplan de zielen dieper dan ooit voorheen voor te lichten over het wezen van de zonde en de bekoring.

In het verlengde van deze doelstelling nodigt de Meesteres van alle zielen er de zielen thans toe uit om voortaan de maand oktober niet slechts te beschouwen als de Rozenkransmaand, doch eveneens als maand van bezinning over de bekoring en de zonde. Zij wil daardoor de zielen nog beter en vruchtbaarder voorbereiden op de maand november, die Zij enkele jaren geleden reeds 'de maand van volkomen vergeving en verzoening' noemde, voor dewelke Zij om die reden het Novembergebedsplan in het leven riep (zie in het menupunt Gebeden).

Laten wij de logica beschouwen, die achter de uitnodiging vanwege de Moeder Gods schuilgaat: November als maand van vergeving en verzoening, oktober als maand van bezinning over de bekoring en de zonde. De bekoring, en de zonde als inwilliging van de bekoring, brengen alle ellende over de wereld. Deze ellende kan door zielen worden beschouwd als schade die hen door andere zielen wordt berokkend en waarvoor derhalve vergeving moet worden geschonken. De bekoring en de zonde gaan aldus aan de behoefte aan vergeving vooraf.

Wanneer wij onze ziel beschouwen als een roos, moeten wij steeds voor ogen houden dat deze roos zeer regelmatig voeding, water en zon nodig heeft: Voeding zal zij blijven krijgen in de mate waarin zij vast geworteld blijft in de bodem waaraan zij haar kracht en schoonheid te danken heeft (God), water krijgt zij via de regen der genade, die zich wel eens achter de beproevingen van het leven verbergt, en de zonnestralen krijgt zij van de stroom van Gods Liefde die doorheen het netwerk van alle schepselen wordt gestuurd (Dit systeem vindt U nader toegelicht in De Beekjes van het Heil). Om deze stroom te onderhouden, moet de ziel zodanig leven dat zij een actief knooppunt in dit netwerk blijft, en zelf niet tot hindernis voor de doorstroming van de Liefde doorheen het netwerk wordt. God is het Hart van de Schepping; met elke hartenklop stuwt de Schepper golven van pure levenskracht naar alle schepselen. Elk schepsel moet die kracht in zich inbouwen, doch moet haar eveneens laten doorstromen naar haar eigen omgeving. Het is niet zo, dat het schepsel hierdoor slechts een kleiner aandeel voor zichzelf kan benutten, want datgene wat het aan Liefde aan zijn medeschepselen doorgeeft, voedt het schepsel zelf tezelfdertijd door de immense kracht van de naastenliefde.

De roos kan weliswaar uit zichzelf bloeien op kracht van de Goddelijke Intelligentie die in haar werkzaam is en die ervoor zorgt dat Gods groeiwet zich in haar kan uitwerken. Niettemin kan haar groei en bloei een onschatbaar voordeel halen uit een ononderbroken relatie met de Hemelse Tuinierster. Deze relatie is niets minder dan de ware, diep beleefde toewijding aan de Koningin des Hemels. De taak van de Hemelse Tuinierster zouden wij kunnen omschrijven als een constante bestreving om alle elementen die de roos nodig heeft, af te stemmen op de eigenschappen die God in de roos heeft verborgen. Om deze reden kan slechts de Koningin des Hemels, de Meesteres van alle zielen, dit tot stand brengen, want Zij is buiten God de enige Die elke ziel door en door kent, volkomen weet wat zij nodig heeft voor de voltooiing van haar levensopdracht, en bovendien de macht heeft gekregen om in de ziel alles te veranderen wat nodig is om dit wonder te helpen volbrengen. Helpen volbrengen, inderdaad, want Gods Wet staat in principe geen enkele verandering toe die niet uitdrukkelijk met instemming van de ziel en met haar medewerking tot stand wordt gebracht, met uitzondering van de zeldzame gevallen waarin Gods Barmhartigheid speciale wonderen toelaat, om redenen die in hoge mate in verband staan met de rol van de betrokken ziel binnen Gods Heilsplan.

De Hemelse Tuinierster weet wat de roos nodig heeft om in eeuwigheid niet meer te verwelken. Een roos die zich waarlijk aan de Hemelse Tuinierster overlevert, wordt een vruchtbare bloem, die geleidelijk uitbloeit tot een ware tuin. Een Hemelse tuin wordt zij naarmate haar zuiverheid en haar op-God-gericht-leven haar onverwelkbaar maken. Op dat ogenblik begint zij ook het parfum van de Hemelse Roos Zelf te verspreiden: Rozengeur uit Hemelse tuinen... zo laat de Koningin van al het geschapene, de Nieuwe Eva, Haar handtekening achter in de zielen die de Werken van Haar handen méér liefhebben dan hun eigen wil. Deze zielen zijn het, die Gods Hart in verrukking brengen, zoals ooit de Roos van Galilea dit voor het eerst heeft gedaan.

Myriam, september 2013

Afb. Rozengeur MDA