TOTUS TUUS, MARIA !

DE TROON DER VOLMAAKTHEID

Onderrichting op basis van een visioen
door de Heilige Maagd Maria geschonken

aan Myriam van Nazareth

Ik zie de Hemelse Koningin gezeten op een gouden troon op een soort podium, dat slechts kan worden bereikt door het bestijgen van zeven gouden treden. Zij licht het majestatisch beeld toe in de volgende onderrichting:

De gouden troon is de troon der volmaaktheid, die uitdrukt dat de ziel die erop plaats mag nemen, de absolute volmaaktheid in de spirituele groei heeft bereikt. Om deze reden is de Heilige Maagd Maria de enige geschapen ziel die op deze troon is gezeten, en zal nooit een tweede ziel (noch mensenziel, noch engel noch duivel) deze troon kunnen bekleden, omdat de Heilige Maagd op grond van Haar Onbevlekte Ontvangenis en door een leven zonder enige zonde, als enige de absolute volmaaktheid bezit en ooit kan bezitten.

Volmaaktheid is de toestand van de ziel die in volkomen harmonie leeft met Gods verlangens, dus met de Eeuwige Wet die de onbeperkt vruchtbare levenswijze voor de zielen voorschrijft. Volmaaktheid is de toestand waarin het geschapene de eigenschappen van de Schepper benadert in de hoogste mate waarin dit voor het geschapene mogelijk is, rekening houdend met de beperkingen van het leven in een stoffelijk lichaam.

De Meesteres van alle zielen maakt een onderscheid tussen absolute en relatieve volmaaktheid. De absolute volmaaktheid is deze welke de ziel volkomen tot beeld en gelijkenis van God omvormt. Vanwege persoonlijke beperkingen kan de ziel normaal gesproken hier op aarde de absolute volmaaktheid niet verwezenlijken, omdat het zielenleven 'voortdurend in beweging is'. Van de ene seconde op de andere kan de ziel worden overvallen door zwaarmoedigheid, bekoringen, negatieve gevoelens en de meest uiteenlopende wereldse invloeden die haar reeds van de absolute volmaaktheid verwijderen. Wat de ziel wel kan bereiken – en zelfs moet bereiken, want God schept elke mensenziel precies met deze bedoeling –, is een relatieve volmaaktheid: deze welke de ziel kan verwezenlijken doordat zij haar eigen zwakheden zo gewetensvol mogelijk bestrijdt en tracht te overwinnen, met de hulp van Gods Genade. Relatieve volmaaktheid is daarom een toestand waarin een ziel binnen de haar gestelde beperkingen de voor haar persoonlijk hoogst mogelijke vruchtbaarheid weet te verwezenlijken omdat zij oprecht naar deze toestand verlangt en deze spontaan en met volharding in alle situaties van haar leven zoekt te bereiken.

Van de Heilige Maagd Maria wordt gezegd dat Zij vol van Genade is, wat betekent dat God Haar in de hoogste mate die voor een geschapen ziel mogelijk is, heeft vervuld van Zijn eigenschappen en Zijn Gaven, zodat Haar ziel is als een kruik die zo totaal van God is vervuld dat Zij onophoudelijk overstroomt van Licht dat zich over de Schepping blijft verspreiden. De Meesteres van alle zielen licht dit toe met de woorden: "De stromen der Genaden blijven zich voor eeuwig in Mij vermenigvuldigen, zoals een roos die blaadje na blaadje ontvouwt zonder dat dit proces ooit helemaal voltooid zou raken. Omdat Ik volkomen doordrongen ben van Gods Genaden, Gaven, eigenschappen, macht, heiligheid, Wijsheid en Mysteries, en Mijn wezen de absolute volmaaktheid reeds had bereikt tijdens Mijn leven op aarde, blijven deze zich eindeloos vermenigvuldigende genadestromen uit Mij naar de zielen vloeien".

Verder zegt de Heilige Maagd over de volheid van Genade: "God bestaat in al Zijn Glorie en volmaaktheid op Zichzelf, terwijl Ik verbonden ben met de grond van Gods Hart. Begrijp dit wel: Mijn hele Wezen is drager van de eigenschappen en hoedanigheden van God doordat het uit God voortkomt en de volheid van het Goddelijk Leven in zich heeft opgenomen door de genadewerking, en wel onvoorwaardelijk en eeuwigdurend. Dat is de ware, diepe betekenis van de woorden 'Maria, vol van Genade': Ik ben totaal vervuld van alles wat van God uitgaat, niet van nature, doch door Mijn volmaakte verbondenheid met het diepste Wezen van God Zelf".

Maria gebruikt nog een derde beeld: "Dat Ik 'vol van Genade' ben, betekent dat God Mij heeft bekleed met de bloesems van alle mogelijke Hemelse vruchten die een geschapen ziel ooit in zich kan dragen en in zich tot in het oneindige kan laten vermenigvuldigen".

De Hemelse Koningin is de enige geschapen ziel die 'vol van Genade' is, en derhalve de enige die de absolute volmaaktheid bezit, waarmee Zij in de orde der Genade door God is bekleed, omdat Hij in Haar een volmaakt heilig tabernakel moest kunnen inrichten, waarin de God-Mens, de Christus, moest worden gedragen na de volmaakte Hemelse Bruiloft tussen Haar hele Wezen en de Heilige Geest. Om deze zelfde reden is Maria onbereikbaar hoog boven al het geschapene verheven, en kan geen engel, geen mens en geen duivel aan Haar gelijk zijn. Dit laatste laat de Heilige Maagd opmerken omdat de satan zich aan God gelijk waant. Dit is de diepe betekenis van het beeld van de Koningin van Hemel en aarde en Meesteres van alle zielen op een gouden troon.

De gouden troon der volmaaktheid symboliseert aldus de volmaaktheid van de spirituele bloei. De troon staat verheven op een podium als symbool voor de verheffing van de ziel boven het wereldse. In het visioen moet de ziel zeven gouden treden bestijgen om op het podium te komen. De treden bestaan uit goud, omdat zij symbool staan voor zeven elementen, die de ziel telkens een grote stap dichter bij de verwezenlijking van Gods bedoeling met haar brengen, namelijk dat de ziel 'Gods beeld en gelijkenis' zou zijn. Maria is de enige ziel in wie deze zeven elementen nog tijdens Haar leven op aarde in de hoogst mogelijke volmaaktheid zijn verwezenlijkt. Zij noemt de zeven gouden treden als volgt, waarbij '1' de eerste trede vanaf de wereld is, en '7' de hoogste trede, dus de laatste die moet worden bestegen om de troon der volmaaktheid te bereiken:

7 volmaakte eenwording met Gods Wil

6 volmaakte Ware Liefde

5 volmaakte Hoop

4 volmaakt Geloof

3 volkomen vergeestelijking

2 volkomen zuiverheid

1 volkomen nederigheid en eenvoud

Vooraf dient te worden opgemerkt dat de zeven hoofdelementen van spirituele bloei niet strikt van elkaar kunnen worden gescheiden. Zij vloeien in de ziel veelvuldig in elkaar over. De Hemelse Koningin wil met de zeven treden vooral een indicatie geven voor de algemene richting waarin deze bloei zich voltrekt. Zo is bijvoorbeeld het betreden van de zevende trede ondenkbaar wanneer de ziel niet een hoge volmaaktheid in de zes eraan voorafgaande elementen heeft verwezenlijkt.

Het staat vast dat spirituele groei een genade is. Dit betekent niet dat er zielen zijn die dit vermogen krijgen, en andere niet. Het betekent wél dat de spirituele bloei van een ziel wordt bepaald door de mate waarin deze ziel de haar geschonken genade actief, vrijwillig en bewust benut. De genade bepaalt dus weliswaar de spirituele bloei, doch moet daartoe worden ontsloten door de vrije wil van de ziel, het actief verlangen om te bloeien. De Meesteres van alle zielen laat opmerken dat de uitspraak 'alles is genade' door vele christenen geregeld wordt misbruikt om een gebrek aan vervolmaking te verontschuldigen. Alles is inderdaad genade, doch niet in de zin dat de ziel die niet tot vervolmaking komt, mag menen dat God haar daartoe onvoldoende of geen genade zou hebben geschonken, doch wel dat het aan God te danken is wanneer een ziel van goede wil (dit wil zeggen: een ziel die haar vrije wil volkomen laat versmelten met Gods Wil die haar vervolmaking verlangt) actief verlangt om een zo hoog mogelijke graad van volmaaktheid te bereiken, in zich de genade vindt om dit daadwerkelijk te doen.

Wanneer men spirituele volmaaktheid beschouwt als een paradijselijke bloem, is de genade de bloembol, en de actieve wil en inzet van de ziel het water waarmee de bloembol wordt begoten. De bodem is de ziel zelf, die door God is voorzien van alle bestanddelen die de ziel nodig zal hebben om bloemen voort te brengen voor het Rijk Gods. Het zonlicht dat voor de bloei nodig is, is niets anders dan de ononderbroken stroom van Liefde die God alle schepselen laat toekomen opdat in het schepsel het Ware Leven zou worden ontsloten.

De Hemelse Koningin licht de diepe betekenis van elk van de treden toe

Eerste (onderste) trede – volkomen nederigheid en eenvoud

Nederigheid is de deugd die de ziel het vermogen schenkt om zichzelf te beschouwen op haar juiste plaats binnen het geheel van de Schepping en in vergelijking met God. De nederige ziel erkent haar kleinheid en beperktheid binnen Gods Plan. Door de nederigheid maakt de ziel als het ware haar menselijke natuur kleiner en kleiner, en legt zij de kanalen droog doorheen dewelke haar menselijke natuur gevoed kan worden. De menselijke natuur is verwond door de erfzonde, en trekt hierdoor gemakkelijker duisternis aan dan Licht. Door een volhardende nederigheid laat de ziel als het ware zichzelf, alles wat drager kan zijn van sporen van duisternis, leeg lopen, zodat steeds méér ruimte ontstaat voor het Goddelijk Leven.

De Meesteres van alle zielen wees er ooit op, dat de mensenziel het gewoonlijk niet gemakkelijk heeft met het spontaan beleven van een gesteldheid van nederigheid omdat de erfzonde de ziel van nature onzeker heeft gemaakt, een gevoel dat zij gemakkelijk zal trachten te compenseren door zich boven haar medeschepselen te verheffen. Laten wij daarbij niet vergeten dat hoogmoed de basisgesteldheid van de satan zelf is, en dat deze laatste deze gesteldheid in elke mensenziel tracht te injecteren, opdat deze zichzelf voor Gods Werken onbruikbaar zou maken. Net zoals God Zijn Rijk op aarde tracht te grondvesten via het doen en laten en alle woorden, gedachten, gevoelens, verlangens, bestrevingen en verwachtingen van mensenzielen, tracht de satan alle mensenzielen via hun hele doen en laten en al hun woorden, gedachten, gevoelens, verlangens, bestrevingen en verwachtingen in te zetten voor de bevordering van zijn werken en plannen van duisternis, opdat Gods werken verontreinigd, beschadigd, van hun ware bestemming weggeleid en zo mogelijk totaal verwoest zouden worden.

Nauw verwant met de nederigheid is de eenvoud. Eenvoud is de Liefde voor het ongecompliceerde, omdat de ziel weet dat alles wat boven het strikt noodzakelijke uitstijgt, slechts ballast is voor haar spirituele bloei. De eenvoudige ziel heeft begrepen dat zij des te beter in de zuiverheid, en dus des te dichter bij God, kan leven naarmate zij zichzelf minder met allerlei indrukken belast. Men zou het zo kunnen uitdrukken, dat de eenvoudige ziel slechts wil leven vanuit de gesteldheden die God in haar heeft gezaaid, en wil vermijden dat deze zouden worden beïnvloed door inmengingen vanwege de geest der wereld.

Voor God is elke mensenziel even dierbaar en even belangrijk als werktuig voor de verwezenlijking van Zijn Heilsplan voor de hele Schepping. Precies om deze reden moet elk gevoel van hoogmoed worden beschouwd als een invloed van duisternis waaraan de ziel heeft toegegeven. Elk schepsel speelt zijn eigen specifieke rol binnen het netwerk van de Schepping, binnen hetwelk alles met alles verbonden is. Elke ziel die Gods Liefde, die zij ononderbroken krijgt toegevoerd om in leven te kunnen blijven en Zijn Werken te kunnen doen, niet actief doorgeeft aan alle medeschepselen waarmee zij op haar levensweg in aanraking komt, vormt binnen dit netwerk een gescheurd knooppunt, een soort lek via hetwelk Goddelijke Liefde uit het hele systeem wegvloeit en dus niet wordt omgezet in levenskracht voor het hele systeem.

Zeer vaak is de eerste oorzaak van beschadigingen die in een knooppunt (= een ziel) optreden, de hoogmoed waardoor een ziel de behoefte voelt om zich boven haar medeschepselen te stellen. De hoogmoedige ziel waant zich beter, hoger, sterker, mooier, belangrijker, waardevoller dan haar medeschepselen, en begint het recht op te eisen om als dusdanig te worden behandeld, niet slechts door haar medeschepselen doch uiteindelijk ook door God Zelf. Deze gesteldheid maakt de hoogmoedige ziel meteen onbruikbaar als actief element binnen het netwerk van de Schepping, want zij zet zich niet meer onverdeeld en onzelfzuchtig in voor het welzijn van het geheel, en is dus niet langer een werktuig dat door God kan worden ingezet voor de verwezenlijking van Zijn Plannen.

De hoogmoedige ziel verliest gewoonlijk alle zin voor eenvoud. Kenmerkend voor de gesteldheid van eenvoud zijn de betrachting van nederigheid, ongecompliceerde schoonheid, ingetogenheid en doeltreffendheid in de vervulling van de levensopdracht. De eenvoudige ziel doet er alles aan om zo onopvallend mogelijk te blijven. Het waarlijk grote en heilige voltrekt zich vaak in het verborgene. Ware heiligheid wil niet door de wereld worden opgemerkt, heeft een voorliefde voor stilte en terugtrekking, en schuwt alle rechtstreekse aandacht.

De nederige en eenvoudige ziel ervaart een grotere vreugde over het welzijn van haar medeschepselen dan over haar eigen welzijn. Dit betekent meteen dat de nederige en eenvoudige ziel weinig prijs stelt op materiële bezittingen. Hierdoor zet zij de eerste cruciale stap voor haar bevrijding uit de ketenen der duisternis en uit alle invloeden waarmee het werelds leven de ziel van haar ware levensdoel tracht weg te trekken. Het ware levensdoel van elke mensenziel is, zich actief en vrijwillig in te zetten voor de verwezenlijking van Gods Plan van Heil voor de hele Schepping dat de grondvesting van Gods Rijk van Vrede en Liefde op aarde beoogt.

Tweede trede – volkomen zuiverheid

De Heilige Maagd toont als tweede trede de zuiverheid. Zoals voor alle deugden en eigenschappen geldt, kan de zuiverheid zich voordoen in alle mogelijke gradaties, omdat de zuivering van de ziel een gecompliceerd proces is, dat zich op diverse vlakken en onder vele uiteenlopende vormen voltrekt.

Zuiverheid is het kenmerk waardoor de ziel een spiegel van God kan zijn, de mate waarin zij 'beeld van God is'. Een ziel in volkomen zuiverheid is een ziel die in het bijzonder in haar hartsgesteldheden volkomen op God gelijkt, en dus in staat van genade (in staat van heiligheid) verkeert: De zuiverheid van hart is de gesteldheid waarin de ziel elk aspect van haar leven weet te vervullen van zuivere, zelfverloochenende Liefde; precies dit is het, wat een ziel méér dan wat dan ook op God laat gelijken. Zuiverheid is het vermogen om alles wat de ziel kan verontreinigen en haar van God kan verwijderen, van zich af te houden. In de zuiverheid heeft God de waardigheid van de ziel verborgen, want naarmate de ziel haar zuiverheid in stand houdt, gelijkt zij méér op God Zelf.

Zuiverheid kan worden beschouwd als de mate waarin de vensters van de ziel gepoetst zijn. Volkomen reine vensters laten het licht onbelemmerd door. Naarmate een ziel zuiverder is, neemt zij Gods Licht beter in zich op, dit wil zeggen: kan haar inzicht in Gods geheimen en haar begrip ervan dieper worden, en kan zij toenemen in Wijsheid. Zij ziet en erkent dan beter haar eigen aard en haar positie binnen Gods Plannen en Werken. Zuiverheid is de mate waarin het gedrag, de woorden, gedachten, gevoelens en verlangens van een ziel een afspiegeling vormen van de heiligheid die God in elke ziel legt wanneer zij haar aardse leven in een lichaam begint. Het is dus handelen, denken, spreken, voelen en willen zoals God dit van de ziel verwacht, en aldus alles vermijden wat de ziel vervuilt en haar van de toestand van heiligheid verwijdert. Het betekent vrij zijn van smet, van vervuiling, van duisternis, en daarom volkomen doorlaatbaarheid voor Gods Licht.

De ziel zal niet gemakkelijk tot zuiverheid van handelen, spreken, denken, voelen en verlangen komen indien zij niet eerst de nederigheid tot bloei brengt. Elk spoor van hoogmoed of van neiging tot zelfverheffing dat in een ziel werkzaam blijft, verontreinigt automatisch alles wat in haar omgaat en alles wat van haar uitgaat.

Het hart kan op vele uiteenlopende wijzen worden verontreinigd. De meest voorkomende gesteldheden van onzuiverheid, die de ziel zeer ver van God kunnen verwijderen, zijn ongetwijfeld haat, nijd, jaloersheid, wrok, wraakzucht, en allerlei negatieve gevoelens jegens medeschepselen en jegens God Zelf. Onzuiverheid komt vaak tot uiting in de vorm van elke afwijking tussen datgene wat de mond zegt en datgene wat werkelijk in het hart leeft (elke vorm van leugen, bedrog, misleiding, ook zelfmisleiding en dus zelfbedrog). Onzuiverheid vindt uiteindelijk steeds haar oorsprong in het feit dat de ziel haar hart eerder op het wereldse dan op Gods Plannen en Werken richt, want de ziel die betracht om waarlijk een spiegel van Gods Hart te zijn, herkent tijdig elke wereldse beïnvloeding en vermijdt deze bewust en actief.

De ziel zal zich in de eerste plaats van God verwijderen, en haar eigen vruchtbaarheid als werktuig voor de verwezenlijking van Gods Plannen en Werken ondermijnen, door elke bestreving om de bevrediging van eigen behoeften de voorrang te geven. Dit betekent concreet, dat de ziel die valt voor de verlokkingen van materieel bezit, van macht, aanzien, prestige, roem, en van genietingen voor het stoffelijk gedeelte van haar wezen, onvermijdelijk ten prooi valt aan verontreiniging en van het verlies van haar vermogen om spiegel van Gods Hart te zijn. Dit alles heeft de Christus ons op onmiskenbare wijze voorgeleefd. Bovendien was ook Hij het, de Christus, Die zei dat iemand wiens gerechtigheid deze van de farizeeën niet ver overtreft, zeker het Rijk der Hemelen niet zal zien. De 'gerechtigheid' die Jezus bedoelde, was de zuiverheid: Velen onder de farizeeën stonden bekend om het misleidend karakter van hun hele optreden, waardoor zij heel wat heiliger overkwamen dan zij in werkelijkheid waren. Jezus noemde hen niet zonder reden witgekalkte graven, waardoor Hij verwees naar het feit dat zij ondanks hun schijnbaar heilig optreden, in hun harten geen dragers waren van Goddelijk Leven doch van de dood van listig verborgen duisternis, dus onzuiverheid.

Derde trede – volkomen vergeestelijking

De ziel die spontaan nederig is en in alles een bloeiende zuiverheid nastreeft, zal een gesteldheid van vergeestelijking ontwikkelen, doordat zij spontaan de invloeden der wereld begint aan te voelen als bedreigingen voor haar spirituele gezondheid. Vergeestelijking is immers de betrachting, te leven voor de bevrediging van de niet-stoffelijke behoeften van de ziel. De Hemelse Koningin definieerde vergeestelijking ooit als het vermogen van de ziel om zich totaal aan het leven en de werkelijkheid op het niveau van de dingen des Hemels, het bovennatuurlijke, over te geven. Dit komt tot uiting in de onthechting van de dingen der wereld, het loslaten van het verleden (dus alle gebeurtenissen uit Uw leven tot het ogenblik net vóór het huidige ogenblik) en alle gevoelens en gewaarwordingen die daarmee gepaard zijn gegaan, en de totale overgave aan God en toewijding aan Hem.

De vergeestelijkte ziel leeft in verregaande mate uitsluitend voor de dingen van de eeuwigheid, de noden van het Rijk Gods, en geeft geen voorrang meer aan de bevrediging van haar eigen stoffelijke behoeften. Met dit laatste bedoelt de Meesteres van alle zielen uiteraard niet dat stoffelijke behoeften niet bevredigd mogen worden, doch dat deze bevrediging niet het voornaamste streefdoel van het leven mag worden, wat bij talloze zielen wel het geval is.

In haar diepste wezen kan vergeestelijking eigenlijk worden beschouwd als eenwording met Gods Geest. De ziel kan zich nooit heiligen indien zij niet de tuin der vergeestelijking betreedt, die geldt als voortuin op de weg naar het Paradijs. Deze voortuin is zoals een etappe op de weg van de heiliging, die niet kan worden omzeild. Vergeestelijking is niets anders dan een verleggen van het middelpunt van de gewaarwording en de belangstelling 'naar Boven toe'. Dit betekent dat de ziel zich steeds minder naar het werelds gedeelte en steeds méér naar het eeuwig, onvergankelijk gedeelte van haar gewaarwordingen en doelstellingen richt.

Een absoluut volmaakte vergeestelijking kan de mens tijdens zijn leven op aarde niet bereiken, omdat het leven in een stoffelijk lichaam onvermijdelijk en vrijwel ononderbroken stoffelijke behoeften laat voelen. Niettemin geldt voor God dat de vergeestelijking van een ziel de volmaaktheid benadert naarmate de mens aan zijn stoffelijke behoeften minder belang hecht. Dit zal in de praktijk van het dagelijks leven blijken uit de mate waarin hij de gewaarwording van deze behoeften minder macht over zijn handelen, denken, voelen en bestreven toestaat. Een voorbeeld: De aanblik van voedsel, van een voorwerp dat men zou willen bezitten, van een mooi wezen enz., kan in de mens een neiging tot het nastreven van bevrediging van stoffelijke behoeften wekken (in dit voorbeeld respectievelijk de behoefte aan voeding, aan rijkdom of bezit, en aan seksuele bevrediging).

De werelds ingestelde ziel zal haar gedrag en haar bestrevingen door deze aanblik laten beïnvloeden: De gewekte gevoelens krijgen macht over haar doen en laten en zelfs over haar innerlijke gesteldheden. Naarmate de mens echter groeit in vergeestelijking, zal deze macht kleiner worden en zal de ziel door de aanblik van deze dingen minder kunnen worden beïnvloed (anders uitgedrukt: minder kunnen worden verleid). De mens in staat van bloeiende vergeestelijking begint steeds méér te leven en te voelen alsof hij geen stoffelijke behoeften meer had. Men zou het zo kunnen uitdrukken: De ziel in staat van verregaande vergeestelijking 'wordt méér engel (onstoffelijk wezen) dan mens (in een stoffelijk lichaam)'.

Het stoffelijk lichaam en zijn behoeften vormen voor de ziel een voortdurende uitdaging. Zolang de eerste mensenzielen in het Aards Paradijs in staat van volkomen genade leefden, leefden zij in volmaakte vergeestelijking. De erfzonde als eerste overtreding tegen de Goddelijke Wet van de Ware Liefde bracht een verschuiving van de spontane neiging van de ziel om op het Goddelijk Leven gericht te blijven, naar een neiging om zich te laten beïnvloeden door belangen die niet langer God en Zijn Werken als middelpunt hebben. De Meesteres van alle zielen geeft uiting aan Haar bedoeling om elke mensenziel die Haar hiertoe in staat stelt, terug te voeren naar de ingesteldheid van de ziel vóór de erfzonde, wat in wezen niets anders is dan een terugkeer naar de gesteldheid van spontane vergeestelijking. Zij beoogt dit omdat Zij weet dit een noodzakelijke stap is naar de spirituele volmaaktheid.

Vierde trede – volmaakt Geloof

De geloofsbelijdenis begint met de woorden 'Ik geloof in God...'. Vele zielen geven zich er geen rekenschap van, wat dit eigenlijk in de diepte betekent. In God geloven, betekent: Er spontaan en zonder enige terughoudendheid van overtuigd zijn dat God bestaat, dat Hij niets dan Ware Liefde is en dat deze Ware Liefde de volheid van al Zijn eigenschappen als Schepper, Verlosser, Heiligmaker en richtinggevende Kracht van alle Leven in zich bergt, en dat al Zijn Werken en Plannen niets anders beogen dan het Eeuwig Geluk van elke mensenziel en de grondvesting van Zijn Rijk van volmaakte Liefde op aarde, waarbij alle schepselen in volmaakte harmonie en Vrede met elkaar zouden samenleven. Geloof komt derhalve concreet tot uiting in de mate waarin een mens zijn gedrag richt naar wat God van hem verwacht, zonder dat die mens concrete tekenen kan waarnemen (bijvoorbeeld: zonder dat hij God met zijn zintuigen kan waarnemen).

Echt Geloof is daarom de bereidheid tot volkomen overgave aan God in de overtuiging dat dit voor Uw ziel de enige onfeilbare weg naar haar Eeuwig Heil is, en vooral dat dit het enige onmiskenbare teken is via hetwelk de mensenziel haar Schepper kan aantonen dat zij ten volle beseft dat zij zonder Hem niet eens zou bestaan.

De Hemelse Meesteres leerde Myriam ooit dat vele mensenzielen niet (meer) in God geloven omdat zij op zeker ogenblik zwichten voor de verblindingswerken van de satan die hen via de talloze tekenen van gebrek aan Liefde in de wereld lijkt te 'bewijzen' dat er geen God kan bestaan. Deze zielen hebben niet begrepen dat alles wat in deze wereld afwijkt van de Ware Liefde en daardoor de wereld vervult van stromen van chaos, ellende, onvrede, ongerechtigheid, leed en kwelling, niet wordt veroorzaakt doordat er geen God bestaat, doch doordat talloze mensenzielen doorheen de eeuwen reeds hun vrije wil zodanig hebben gebruikt dat zij kanalen en werktuigen van duisternis waren en zijn.

Een tweede oorzaak voor geloofsverval bij vele zielen ligt in het feit dat velen niet begrijpen dat de beproevingen in hun eigen leven geen uiting zijn van het niet-bestaan van een liefhebbende God, doch van de absolute noodzaak om de Verlossingswerken van Christus in hun eigen leven te helpen 'ontsluiten', omdat dit de enige weg is naar een totale vrijkoop van deze wereld uit de greep van de duisternis. In onze dagelijkse beproevingen moet Christus verder leven, en daardoor de macht van Zijn eigen Passie en Kruisdood over de wereld kunnen blijven ontplooien, want het Verlossingsmysterie kan slechts de volheid van zijn almacht ontplooien in de mate waarin de Wil van God en de vrije wil van vele mensenzielen volmaakt in elkaar overvloeien.

Niet het ontbreken van een God, doch de duistere gevoelens, gedachten, bestrevingen en verlangens van ontelbare mensenzielen hebben deze wereld na de erfzonde herschapen in een oord van duisternis. God is hiervan het eerste slachtoffer, want Hij heeft Zichzelf gebonden door Zijn eigen Liefde die zo absoluut volmaakt is dat Hij elke mensenziel een onschendbare vrije wil geeft, en die onuitsprekelijk zwaar lijdt onder de vaststelling dat doorheen de eeuwen reeds miljarden zielen hun vrije wil hoofdzakelijk of zelfs totaal hebben ingezet voor de verwezenlijking van de werken en plannen van de satan. De satan wil slechts verwoesting, leed en kwelling in deze wereld zien, en heeft met volle medewerking van de mens de wereld kunnen herscheppen tot een spiegel van zijn hel.

Op elke mensenziel rust de heilige plicht om in haar eigen hart de Schepping terug te helpen voeren naar haar oorspronkelijke staat, die een spiegel was van het Hart van God Zelf. De eerste funderingslaag voor de daartoe noodzakelijke gesteldheid van hart in de mensenziel is het Ware Geloof in God, in Zijn absoluut volmaakte Liefde, in Zijn Werken en Plannen die absoluut volmaakt zijn zolang de mensenziel hen niet door de effecten van haar vrije wil verontreinigt, en in Zijn vlekkeloos liefhebbende bedoelingen en verlangens ten aanzien van de wereld.

De Moeder Gods definieert het wezen van het Geloof als volgt: Het Geloof is het in vaste overtuiging aanvaarden dat:

  1. er een God bestaat;
  2. deze God voortdurend met de Schepping bezig is;
  3. dit 'bezig zijn' uitsluitend het eeuwig welzijn van de mensenzielen beoogt.

In deze drie punten geloven, betekent concreet: Er vast van overtuigd zijn, dat

  1. er een almachtig Wezen bestaat (dat wij God noemen);
  2. dit Wezen boven al het geschapene staat;
  3. dit Wezen over vermogens beschikt die al het menselijke, respectievelijk al het geschapene, ver overstijgen, en dat dit Wezen alle geschapen vermogens in zich bevat en deze zonder meer kan sturen en richting geven;
  4. het 'bestaan' van dit Wezen geen begin en geen einde KAN hebben;
  5. de Werken van dit Wezen slechts voortkomen uit de volmaakte Liefde, slechts Liefde voortbrengen, en slechts de ontplooiing en vermenigvuldiging van de Liefde in de Schepping beogen.

Werkelijk en waarachtig geloven, betekent daarom in de praktijk van het dagelijks leven:

  1. overtuigd zijn van het bestaan van God;
  2. onverstoorbaar handelen volgens de overtuiging dat God slechts het volmaakte Geluk voor de ziel bereidt;
  3. met zekerheid aannemen dat God de ziel op elke meter van haar levensweg op deze bestemming tracht te oriënteren;
  4. er nooit aan twijfelen dat God de ziel op deze weg slechts met volkomen Liefde omgeeft, en dat Hij al Zijn Werken ten gunste van het Eeuwig Heil van de ziel ontwerpt en vorm geeft, ongeacht elke beproeving die als regen of storm de levensweg van de ziel kan bemoeilijken;
  5. er onwankelbaar van uitgaan dat de menselijke ogen zich in de waarneming van het eigen lot kunnen vergissen, dat God echter ook in alle schijnbaar onaangename dingen van het leven onvermoed waardevolle geschenken verbergt, en dat de ziel dit alles na haar aardse leven in de volheid zal inzien.

De gesteldheid van het Ware Geloof beleven en aan deze gesteldheid volkomen trouw blijven, is een grote opgave in een wereld die zeer sterk is gericht op wetenschappelijke analyse en bewijsvoering, die bij voorbaat alles in twijfel trekt wat niet met de zintuigen en/of met apparatuur waarneembaar of meetbaar is en niet volmaakt kan worden nagebootst om te worden geanalyseerd en gemeten. God Zelf kan niet met de zintuigen noch met apparatuur worden waargenomen. Dit opent een zeer brede weg voor de verblindingswerken van de satan ten aanzien van de mens, een weg die echter voor de satan onberijdbaar kan worden gemaakt in de mate waarin méér mensenzielen waarlijk in God geloven, en wel onvoorwaardelijk en zonder aarzeling of remming.

Vijfde trede – volmaakte Hoop

Ware Hoop is een gesteldheid die zelden correct wordt begrepen. Ware Hoop koesteren, is door de Meesteres van alle zielen ooit gedefinieerd op basis van de volgende stelling. Voor God is alles tijdloos. Wat wij om ons heen waarnemen, is de zichtbare werkelijkheid, de werkelijkheid die bezig is, te evolueren naar de uiteindelijke vervulling van datgene wat God ermee heeft bedoeld. Zodra die vervulling is gekomen, is sprake van de voltooide werkelijkheid. Op grond van deze kennis zegt de Hemelse Meesteres dat Ware Hoop de gesteldheid is die leeft in een ziel die haar levensrealiteit zo aanvoelt en beschouwt, alsof deze geen vaststaand iets zou zijn doch een door God toegelaten tussenstap in afwachting van de uiteindelijke vervulling. Deze ziel neemt dus wel degelijk haar levensrealiteit waar met alle duisternis en leed die deze eventueel in zich draagt, doch in haar hart leeft zij reeds in de overtuiging dat alles uiteindelijk volmaakt door God zal worden voltooid volgens Zijn Wet van de Ware Liefde, en zij heeft daarover een stille vreugde en innerlijke Vrede, wetend en beseffend dat alles uiteindelijk in Gods macht ligt.

Deze stille vreugde en innerlijke Vrede is in feite Ware Hoop: De Ware Hoop is de diep gevoelde zekerheid van de ziel dat alles goed komt, en dat zij in afwachting van de vervulling van Gods bedoelingen slechts vruchtbaar aan die vervulling kan meewerken door haar dagelijkse realiteit met innerlijke Vrede te dragen. Ware Hoop is de springplank naar de vervulling van Gods Plannen in de mate waarin de ziel er diep in haar hart van overtuigd is dat God voor alles zorgt, en dat Hij niets als voltooid beschouwd zolang zijn Wet erin niet is vervuld. Intussen weten wij dank zij de Koningin des Hemels dat de vervulling van de Goddelijke Wet slechts komt via een intense samenwerking tussen Gods Genade en de vrije wil van mensenzielen die helemaal op de vervulling van de Wet van de Liefde georiënteerd leven.

Op de trappen der vervolmaking volgt de Ware Hoop op het Ware Geloof omdat Ware Hoop niet kan bloeien in een ziel die geen onwankelbaar Geloof bezit in God, in de volmaaktheid van Zijn Werken en Plannen en in het feit dat God ononderbroken werkzaam is om Zijn Schepping en de individuele levens van Zijn schepselen terug te voeren naar de vlekkeloze harmonie met dewelke Hij de Schepping en het leven tussen alle schepselen had voorzien vóór de mensenziel de erfzonde bedreef.

De Hoop is de deugd waarbij de ziel het vermogen heeft om zich in alles gesterkt te weten en alles te kunnen relativeren doordat zij niet naar de zwarte wolken aan de horizont kijkt, doch in haar hart reeds de blauwe hemel voorbij de horizont ziet en beleeft, dit wil zeggen: leeft alsof de blauwe hemel er reeds echt is. De ziel in wie de Ware Hoop tot bloei komt, is bezield door de overtuiging dat het goede, het Licht, in het tijdloze reeds volkomen zijn, dus nu reeds werkelijkheid zijn in Gods Hart. Om deze gesteldheid spontaan en volhardend in het hart te koesteren, moet de ziel haar innerlijke leven reeds in hoge mate hebben afgestemd op het Hart van God.

Een ziel in de gesteldheid van Ware Hoop kan door de slagen van het leven niet meer zo fataal in kortsluiting worden gebracht dat zij haar Geloof zou verliezen, want zij is ervan doordrongen dat er een werkelijkheid bestaat die zeer veel hoger staat dan al datgene wat zij om zich heen en in de wijde wereld waarneemt, en zij is begonnen, al haar doen en laten spontaan op die hogere realiteit af te stemmen en zich in haar doen en laten en in al haar denken, voelen, verlangen, bestreven en verwachten in zeer hoge mate door die hogere realiteit te laten leiden. Zij beseft dat die hogere realiteit de levenssfeer van Gods Hart en van Zijn Wil is, en dat van elke mensenziel veel hogere dingen worden verwacht dan de dingen die de ziel gewoonlijk als haar levenstaak en haar roeping beschouwt.

De Heilige Maagd leefde vlekkeloos in een gesteldheid van Ware Hoop. Zij was er tot in de diepste vezel van Haar Wezen van doordrongen dat de dagelijkse realiteit geen enkele betekenis op zich heeft doch slechts betekenis krijgt in de mate waarin de ziel spontaan en vrijwillig elk ogenblik van haar leven vervult van de innerlijke gesteldheden die noodzakelijk zijn om Gods Heilsplan voor de hele Schepping te helpen vervullen. Deze innerlijke gesteldheden brengen ons naar de volgende trede: de Ware Liefde.

Zesde trede – volmaakte Ware Liefde

De Ware Liefde is de alomvattende gesteldheid van een mensenziel die haar leven zoekt te leiden in volmaakte harmonie met de verwachtingen van Gods Wet. Gods Wet is het regelmechanisme van de hele Schepping, het geheel van de Goddelijke Beschikkingen en Decreten die de hele Schepping regelen en erop gericht zijn dat Gods Plannen en Werken tot voltooiing kunnen worden gebracht.

Niet zonder reden is de Ware Liefde het absolute kernbegrip binnen de Wetenschap van het Goddelijk Leven. De Ware Liefde is het Wezen van God Zelf en van al Zijn Werken en Plannen, en de essentie (of de brandstof) van het Goddelijk Leven in de mensenziel. De Meesteres van alle zielen spreekt over 'Ware' Liefde wanneer in de diepste en breedste zin van het woord sprake is van de hartsgesteldheid zoals Zij deze voor het eerst formeel beschreef in 2013, een beschrijving die Zij onder meer liet publiceren in Haar korte onderrichting De Ware Liefde. Liefde is in de eerste plaats slechts 'Ware' Liefde indien sprake is van volkomen zelfverloochening. De mensenziel heeft God en al haar medeschepselen slechts oprecht en waarlijk lief in de mate waarin zij haar eigen belangen, verlangens, behoeften en verwachtingen geheel spontaan, onvoorwaardelijk en zonder meer achter deze van haar medeschepselen én van deze van God stelt, dit wil zeggen in de mate waarin zij zich inzet voor het welzijn en het Geluk van haar medeschepselen en de verwezenlijking van Gods belangen zonder ook maar het geringste terug te verwachten in ruil voor haar inzet.

De ziel in een gesteldheid van Ware Liefde put haar grote en enige vreugde in het leven uit de ervaring dat zij iets positiefs kan betekenen voor haar medeschepselen, zelfs zonder dat deze weten dat het goede dat hen overkomt, mede door deze ziel mogelijk is gemaakt. Dit betekent dat de ziel het goede doet, zegt, denkt, voelt, verlangt en nastreeft, louter en alleen met de bedoeling dat Gods Plannen en Werken erdoor bevorderd mogen worden, dat méér Licht en warmte over de Schepping of over haar eigen kleine hoekje ervan moge komen, en dat medeschepselen het beter mogen hebben doordat zij in hun leven mag optreden, doch dit alles zonder dat zij in het geringste verwacht dat zij enige vergoeding zou krijgen in welke vorm dan ook, zelfs niet eens in de vorm van meer aanzien of erkenning voor zichzelf.

Merk hoezeer de trede van de Ware Liefde op alle vorige bouwt: Een ziel is niet tot Ware Liefde, dus Liefde zonder de betrachting van enig eigenbelang, in staat indien:

  • zij niet van harte en spontaan nederig en eenvoudig van aard wordt: Een hoogmoedige ziel kent geen zelfverloochening, doch zoekt integendeel steeds weer zichzelf en de zelfverheffing;
  • zij niet de smetteloze zuiverheid betracht: In een niet volkomen zuivere ziel zal alle Liefde bevlekt zijn en vaak worden gedreven door één of andere bijbedoeling uit eigenbelang;
  • zij niet de vergeestelijking betracht: Een ziel die zich te veel hecht aan stoffelijke dingen en belangen, zal neigen tot zelfzucht, wat meteen de grootste hindernis vormt voor oprechte dienst aan haar medeschepselen. Bovendien roepen gehechtheden aan stoffelijke dingen en belangen gemakkelijk jaloersheid wakker, wat op de Ware Liefde werkt als een dodelijk gif;
  • zij geen Waar Geloof beleeft: Een ziel die waarlijk onwankelbaar gelooft in God, Zijn Werken en de noodzaak ervan, en in Gods volmaakte Liefde als drijfveer van al Zijn Werken en Plannen, laat zich ook spontaan leiden door de grootste Goddelijke Wet, deze van de Ware Liefde tussen alle schepselen. Het Ware Geloof werkt in een mensenziel automatisch ook als een soort controlemechanisme: Hoe vaster het Ware Geloof in een ziel verworteld zit, des te spontaner zal zij onvoorwaardelijk de Goddelijke Wet gehoorzamen, daar zij er dan automatisch vanuit gaat dat God elk ogenblik van haar leven al haar doen en laten en al haar innerlijke gesteldheden volmaakt kent. Een ziel met een zwak Geloof laat zich gemakkelijk verleiden tot de dwaling dat zij haar ware gesteldheden voor God kan verbergen;
  • zij geen Ware Hoop bezit: Een ziel die de Ware Hoop koestert, leeft in haar hart in feite reeds méér in Gods werkelijkheid dan in de werkelijkheid waarvan zij om zich heen tastbare tekenen kan vaststellen. Dit betekent dat zij zelfs het onvolmaakte in haar leefwereld reeds ervaart als 'volmaaktheid in wording', in de overtuiging dat in Gods Hart reeds alle duisternis en alle eruit voortvloeiende onvolkomenheden overwonnen zijn, en dat het dus slechts een kwestie van tijd is alvorens dit ook in de waarneembare wereld zal blijken. Een ziel die hiervan uitgaat, houdt zich spontaan strikt aan de Wet van de Ware Liefde, want zij wil niet bijdragen tot verder uitstel van de zichtbare overwinning van het Licht over de duisternis. De ziel in de gesteldheid van Ware Hoop leeft reeds zodanig in Gods wereld dat zij alle details van haar innerlijk leven en alle situaties van haar leven spontaan tracht te laten beheersen door een vlekkeloze toepassing van de zelfverloochenende Liefde jegens God en jegens al haar medeschepselen.

De Wet van de Ware Liefde is de centrale Wet via dewelke God Zijn hele Schepping in volmaakte harmonie tracht te houden. De ziel die zich sterk heeft gemaakt in de onvoorwaardelijke beleving van de zelfverloochenende Liefde, verkeert reeds méér in de staat van het Goddelijk Leven dan in deze van het wereldse leven.

Zevende (hoogste) trede – volmaakte eenwording met Gods Wil

Zo duidt de Meesteres van alle zielen het niveau aan, op hetwelk de troon der volmaaktheid rust, de troon die in de geschiedenis van het Heil door slechts één enkele geschapen ziel reeds tijdens haar leven op aarde kon worden bekleed: Maria, de onbevlekt ontvangen Heilige Maagd en Moeder van de Messias en Goddelijke Verlosser. Geen enkele mensenziel buiten Maria was reeds tijdens haar leven op aarde totaal één van wil met God. De absoluut volmaakte en onvoorwaardelijk beleefde eenheid van wil met God maakte Maria tot het volmaakte Model van de ziel als evenbeeld van Gods Hart. Precies de eenheid van wil met God heeft Maria reeds als ziel op aarde een macht zonder beperkingen verleend, doch op grond van Haar diep beleefde nederigheid heeft Zij Haar onbegrensde macht totaal weten te verbergen.

Precies dit heeft Maria’s grootheid het meest geaccentueerd: Zij zorgde ervoor dat Haar omgeving Haar in elk opzicht kon waarnemen als een 'gewone' ziel. Slechts diegenen, aan wie het was gegeven om dieper te zien en te voelen dan de oppervlakte en die zelf boven het wereldse en zijn bindingen wisten uit te stijgen, merkten in wisselende mate tekenen van de grootheid van Maria. De Meesteres van alle zielen wees Myriam erop, dat in het bijzonder Jezus’ voedstervader Jozef, de apostel-evangelist Johannes en de radicaal bekeerde Maria Magdalena begrepen dat Zij alles behalve een 'gewone' ziel was, en dat deze drie zielen Haar dan ook (op een discrete wijze) diep vereerden als ziel met een absoluut unieke uitverkiezing en heiligheid.

De Hemelse Koningin vertrouwde Myriam in dit verband tevens toe dat deze drie zielen Haar onafhankelijk van elkaar geregeld aanspraken als 'Meesteres'. Dit deden hoofdzakelijk Johannes en Maria Magdalena, en niet zij alleen, want ook Petrus, in zijn hoedanigheid als door Jezus aangesteld hoofd van de apostelen, zou Maria na de Hemelvaart van Jezus geregeld hebben aangesproken als 'Meesteres', voornamelijk tijdens gesprekken via dewelke hij Haar om advies vroeg. Zoals de Moeder Gods verklaarde, zou Petrus hierdoor hebben benadrukt dat hij begreep dat God Zelf Haar een unieke rol van begeleiding na de Hemelvaart van de Messias had toevertrouwd.

Zodra echter het uur was gekomen waarop God beschikte dat de opdracht en roeping van Maria’s leven op aarde vervuld was, nam Hij Haar met Lichaam en Ziel in de Hemel op en kroonde Haar tot onbetwistbare Koningin van de Hemel en van de hele Schepping en tot Meesteres over alles buiten God, dit wil zeggen over alle engelen en alle mensenzielen (samen geroepen om te dienen als strijders en werktuigen in dienst van God, de legers van het Licht, waarover Maria is aangesteld als Leidster) én over alle verdoemde zielen (alle gevallen engelen en alle mensenzielen die tijdens hun leven op aarde niet de vruchtbaarheid voor de Werken van het Licht hebben verwezenlijkt om de Eeuwige Gelukzaligheid te kunnen verdienen). Maria’s meesterschap over alle verdoemden moeten wij zo verstaan, dat Zij ook over hen een onbegrensde macht bezit. Maria als 'Meesteres over de duivelen' betekent niet dat Zij het bevel voert over de legers der duisternis, doch dat de duisternis absoluut niets tegen Haar vermag.

Dit is het logische gevolg van het feit dat een ziel die, zoals Maria, absoluut niets anders wil, of juist niet wil, dan datgene wat God wil of niet wil, op alles een invloed kan uitoefenen die in zekere zin zo werkt alsof hij rechtstreeks van God Zelf zou uitgaan. Dit is de reden waarom de Meesteres van alle zielen Haar Myriam ooit toevertrouwde dat alle bewoners van de Hemelse regionen onvoorwaardelijk voor Haar neerknielen in de automatische aanvaarding van Haar status als volmaakte Vertegenwoordigster van de Goddelijke Wet (met andere woorden: als de belichaamde volmaakte heiligheid), en dat alle engelen geen enkel verschil zien tussen Haar bevelen en de bevelen welke zij rechtstreeks van God ontvangen. Om deze reden zei Zij ooit, dat Haar macht in de diepste zin van het woord onbegrensd is: God kan Haar geen enkel verzoek weigeren, daar Zij in absoluut alles niets anders wil dan Hijzelf.

De vrije wil is het laatste dat een mensenziel geneigd is, uit handen te geven. precies om deze reden is het voor de vervolmaking van de mensenziel noodzakelijk dat zij de gesteldheid zoekt te bereiken, in dewelke zij spontaan en onvoorwaardelijk haar wil helemaal laat overvloeien in de Wil van God. Dit is precies wat de Heilige Maagd op elk ogenblik van Haar aardse leven in de graad van volmaaktheid heeft gedaan. Omdat Zij weet hoe vruchtbaar een ziel voor Gods Heilsplan wordt zodra zij haar wil onvoorwaardelijk één maakt met de Wil van God, tracht Zij tevens elke ziel die met Haar het heilig verbond van totale toewijding sluit, zodanig te vormen dat deze haar vrije wil spontaan totaal in Haar dienst begint te stellen. Dit alles vormt de diepe reden waarom een aan Maria toegewijde ziel zich zonder enige beperking aan Haar behoort over te geven, in de overtuiging dat Zij als hoogst verheven en absoluut volmaakte Wonderwerk van God de vlekkeloze Belichaming is van de Goddelijke Wet, en dat derhalve voor de mensenziel de totale overgave van haar hele wezen en haar hele levensweg aan Maria als onbetwistbare Hemelse Meesteres de hoogst mogelijke verheerlijking vormt die een ziel aan God kan brengen.

De engelen die te Bethlehem aan de herders de geboorte van de Christus verkondigden, zongen reeds 'Vrede op aarde aan de mensen van goede wil'. De Meesteres van alle zielen definieert 'een mens van goede wil' als "een ziel die haar vrije wil volkomen één maakt met Gods Wil, en dus in alle aspecten en details van haar leven in al haar gedragingen en innerlijke gesteldheden volledig, spontaan en ongeremd op de inzet voor de verwezenlijking van Gods Plannen en Werken is gericht, doordat zij de haar van God gekregen vrije wil volkomen in Gods Wil heeft laten overvloeien, en aldus precies wil wat God wil, en zich spontaan afkeert van datgene waarvan God Zich afkeert. Hierdoor is een ziel van goede wil een ziel die in alles betracht, een leven te leiden dat slechts Gods Licht verspreidt, en die via al haar daden en al haar diepste gedachten, gevoelens, bestrevingen en verlangens getuigt van de onwankelbare wil om werktuig van Gods Werken te zijn".

De diepe betekenis van de uitspraak van de engelen te Bethlehem was niets minder dan dit: Slechts een ziel die haar vrije wil waarlijk één maakt met de Wil van God, kan de Ware Vrede in haar hart grondvesten. Zolang de ziel haar wil zelfs slechts in geringe mate laat afwijken van Gods bedoelingen, zal een zekere mate van onrust in haar hart wortel schieten. Een hart dat niet honderd procent één is met Gods verlangens, maakt de alarminstallatie van de ziel wakker: het geweten, dat haar geen rust laat zolang zij haar vrije wil niet volkomen gebruikt zoals God deze heeft bedoeld. Deze woeling van het geweten ligt mede aan de basis van de onechte, voor God onvruchtbare verlangens en gevoelens die wij 'hartstochten' noemen: gemoedsbewegingen die zijn besmet door onzuiverheid en die gewoonlijk grotendeels of helemaal zijn gericht op de bevrediging van eigen stoffelijke behoeften of van duistere behoeften zoals hoogmoed of zelfverheffing.

De Vrede van hart kan slechts worden verwezenlijkt door de ziel die de zeven treden heeft beklommen en zo totaal door de Liefde tot God en tot Zijn Schepping wordt bewogen, dat zij zodanig weet te leven dat zij op deze treden niet meer struikelt, althans niet meer in die mate, dat het niveau van haar beleving van het Goddelijk Leven verlaagt in plaats van te blijven stijgen teneinde zo dicht mogelijk te naderen tot de troon der volmaaktheid, die door de Heilige Maagd, de Koningin en Meesteres van al het geschapene, wordt bezet. Hoe veelzeggend is toch de dieper liggende bedoeling van de Meesteres van alle zielen wanneer Zij de aan Haar toegewijde zielen uitnodigt om tot Haar voeten te naderen. De ziel die erin slaagt, zodanig te leven dat zij tot de voeten van haar Hemelse Meesteres kan naderen, is tevens zo dicht tot de troon der volmaaktheid genaderd dat God haar leven kan beoordelen als 'vruchtbaar voor de verwezenlijking van het Goddelijk Heilsplan'. Een groter eerbetoon kan een geschapen ziel haar Schepper niet brengen dan dit, dat zij de imitatie van de gesteldheden van haar Hemelse Meesteres tot streefdoel van haar leven maakt, om via eenheid met Maria in het Hart van de Drie-Ene God te kunnen worden binnengeleid.

Myriam, ter ere van de Koningin en Meesteres van alle zielen, Gods hoogst verheven Wonderwerk.

 

Deze tekst werd door de Meesteres van alle zielen voor publicatie vrijgegeven aan de vooravond van Haar feestdag als Koningin van Hemel en aarde en Meesteres van alle zielen, 22 augustus 2021