TOTUS TUUS, MARIA !

DE WIEGENDE VELDEN VAN GODS RIJK

Myriam van Nazareth

Op diverse plaatsen in de geschriften die de Meesteres van alle zielen zo genadig aan Haar Myriam heeft geïnspireerd, is sprake van de lente van de ziel. De Koningin des Hemels gebruikt dit begrip in verband met de bloei van een ziel die zich op de weg van de spirituele ontplooiing helemaal openstelt voor het Licht van de zon (Gods Licht) en de warmte van de Goddelijke Liefde, door te trachten, deze Liefde, de koningin en moeder van alle deugden, in zich ten volle tot rijping te brengen.

In de ziel 'in staat van ware lente' bloeit als het ware de boom van het Ware Leven: Deze ziel draagt merkbaar het Goddelijk Leven in zich en koestert het voornemen, dit Leven in zich voortdurend verder tot ontplooiing te brengen. Deze ziel is draagster van bloesems die door hun schoonheid en hun geur het Ware Leven om zich heen helpen verspreiden. Deze ziel is in staat om de ware, onzelfzuchtige Liefde in de praktijk van het dagelijks leven in toepassing te brengen en deze in haar omgeving via elk contact met elk medeschepsel (mens en dier) door te geven. Zij wordt daarbij als het ware zelf tot een belichaming van de zon, een kleine bron van nieuw Leven.

Een ziel 'in staat van ware lente' is in dit aardse leven een voorbode van de spirituele zomer, de staat waarin de ziel 'volrijp' wordt en de bloesems vruchten worden. Sommige zielen bereiken deze fase reeds tijdens hun leven in dit dal van tranen. Het gaat hier om de zielen in wie de heiligheid zich reeds in hoge mate heeft ontwikkeld. Onder 'heiligheid' verstaat de Moeder Gods het vermogen om door elke handeling, elk woord, zelfs door elke gedachte, elk gevoel en elk verlangen Heil voort te brengen, dit wil zeggen: Gods Plannen en Werken daadwerkelijk te bevorderen, wat vooral in de effecten van elk contact van deze ziel met haar medeschepselen concreet zichtbaar wordt.

Normaal gesproken krijgt in bepaalde zielen de spirituele zomer weliswaar reeds tijdens de reis doorheen het aardse leven vorm, doch eigenlijk kan hij pas na het aardse leven volledig voor de dag treden, daar pas dan de ziel van goede wil (dit wil zeggen: de ziel die haar wil met Gods Wil in overeenstemming heeft gebracht) de vereiste graad van volmaaktheid kan bereiken, die de intrede in het Eeuwig Leven in de Hemel ten volle rechtvaardigt. De intrede in de Hemel kan de ziel pas worden vergund wanneer in haar de Liefde volmaakt is geworden, en derhalve alle deugden hun volle effect in de ziel hebben ontplooid.

De volheid van de spirituele zomer heeft op deze aarde slechts één ziel zonder enige belemmering ten volle belichaamd: Maria, de Onbevlekte Ontvangenis, de Bruid van de Heilige Geest, de Moeder Gods en Gods antwoord op de in zonde gevallen oorspronkelijke koningin van de Schepping (Eva), in wie het plotse opdrogen van de sappen van Goddelijk Leven een herfst had opgewekt, die tot nalatenschap aan het hele menselijk geslacht zou worden. In de Meesteres van alle deugden, de onbevlekte, smetteloze Meesteres van alle zielen, heeft God de hele Schepping een Spiegel voorgehouden van Zijn Hart, dat de Zon, de Bron van de Eeuwige Zomer is.

God toont de zielen nooit iets unieks opdat zij dit eenvoudig zouden bewonderen en er verder niets mee zouden kunnen aanvangen. Hij doet dit steeds met de bedoeling, een voorbeeld te stellen dat elke ziel ertoe kan aansporen om in zich elke bloesem aan de Levensboom te koesteren en te verzorgen als een Goddelijk geschenk dat haar naar de vervolmaking wil voeren. Jezus werd als God-Mens de zielen voorgehouden als een Voorbeeld voor de absolute, zelfverloochenende Liefde. Maria werd de zielen voorgehouden als een Voorbeeld voor de absolute zuiverheid (dit wil zeggen: de gesteldheid in dewelke de ziel tot een spiegel wordt, die Gods Licht zo onveranderd mogelijk kan weerspiegelen) en de volkomen versmelting met Gods Wil, en derhalve met Gods Wet, en uiteindelijk precies daardoor ook met het Goddelijk Wezen Zelf in de hoogste graad waarin een dergelijke versmelting voor het geschapene maar enigszins mogelijk is. God heeft daarom deze volmaakte Zomerbloem naar de zielen toe gevoerd in het uniek Mysterie van de totale toewijding, die uiteindelijk is bedoeld als een verbond door hetwelk de herfst van de effecten der erfzonde op de wegen van een vruchtbare lente naar de zomer leidt, die tot stand komt in het uur waarin de ziel haar wil volkomen en onzelfzuchtig in Gods Wil laat opgaan.

Laten wij toch eens kijken naar de zomerse landschappen om ons heen, en laten wij heel onbevangen inzien hoe God in talloze aspecten van Zijn Schepping Zijn ware bedoelingen, om zo te zeggen Zijn diepste verborgen verlangens, laat herkennen door elke ziel die vastberaden de Goddelijke Liefde wil leren peilen en haar wil ontdekken in alles wat uit Gods hand komt en wat nog zo weinig mogelijk onder menselijke inmenging te lijden heeft gehad:

  • Bekijken wij de met vruchten gevulde bomen, en laten wij beseffen hoezeer God elke mensenziel heeft bedoeld als een fruitboom die alles bezit om zijn omgeving te voeden, en onder dewelke elk medeschepsel beschutting kan vinden wanneer het door de stormen des levens wordt geteisterd;

  • Bekijken wij de talloze kleurrijke bloemen, uitdrukkingen van het leven in zijn ontelbare vormen, bij uitstek symbolen voor Gods verlangen naar de veelzijdige vormgeving van Zijn Liefde, en bronnen van verrukking door hun betoverende parfums, die in de ziel symbool staan voor de heiligheid die de stank van elke zonde verdrijft;

  • Bekijken wij de natuur als netwerk van ontelbare levensvormen, die alle slechts kunnen leven en verrukking kunnen brengen doordat zij voortdurend de zon van de Liefde en de regen van het Goddelijk Leven in zich opdrinken.

Het absoluut toppunt van het leven heeft God tot uitdrukking willen brengen in de oogstmaand augustus, de maand der verheerlijking van de verrukkelijk mooie Koningsdochter Maria, de maand waarin de wiegende velden het 'brood des Levens' in wording als het ware voor zijn Schepper laten dansen op de zomerbries van de heiliging. Het graan is immers symbool voor Christus, Die Zijn stoffelijk leven in de volheid heeft laten oogsten opdat in alle tijden de zielen van goede wil de Eeuwige Gelukzaligheid zouden kunnen eten, indien zij er slechts toe bereid zijn, in zoverre met het Goddelijk Graan te versmelten dat ook zij zich op de zomerbries van de Heilige Geest ten volle voor de zon van de Ware Liefde en de regen der genade openstellen, teneinde zich op het toppunt van hun groei te laten oogsten onder de restloze overgave van hun hele wezen.

Tussen het groeiende zomergraan bloeit de blauwe korenbloem van de Medeverlosseres met Christus: Maria, Die in volmaakte eenheid met het Goddelijk Graan heeft willen bloeien om samen met Hem te worden geoogst. In Haar wiegen de velden van Gods Rijk vanaf het uur van Haar Onbevlekte Ontvangenis, en met het Goddelijk Graan heeft Zij het verbond gesloten, dat Zij op de bries van de Heilige Geest Haar Hemels zaad zal overdragen op de korenaar van elke ziel van goede wil, opdat de velden van Gods Rijk op aarde zouden mogen groeien.

De korenaar die voor het voortbrengen van het brood geschikt zal zijn, is deze, welke:

  • zich totaal inzet om de zon (de volmaakte Liefde) in de volheid van haar kracht in zich op te slaan;

  • het regenwater (de genade die haar steeds weer door de winden der beproevingen wordt toegevoerd) begrijpend, ja begerig in zich opdrinkt;

  • in blijmoedigheid danst op de golven, wier richting wordt bepaald door de inspiraties van de Heilige Geest en die vorm krijgt volgens de timing vanwege Gods Voorzienigheid, daar hij heeft ingezien dat hij zonder de zuurstof uit de zomerbries niet kan leven;

  • zich diep vanbinnen zo gezond heeft gehouden dat het ongedierte van de inwendige bekoringen en het onkruid van de wereldse beïnvloeding geen negatief effect van betekenis kunnen uitoefenen op Gods Plan in en met hem;

  • er alles aan doet opdat in zijn groei en rijping Gods Intelligentie zo precies in hem zou kunnen werken en heersen, dat hij zich op Gods Tijd in de best mogelijke gesteldheid zou kunnen laten oogsten.

Een korenaar volgens Gods Plan te zijn, is de roeping van elke ziel. In Gods Hart leefden de wiegende zomervelden reeds vóór de Schepping van de eerste ziel, in Maria heeft Hij dit concept voor het eerst in onschendbare vorm ten volle kunnen ontwikkelen, en in ieder van ons heeft Hij de zaadjes gestrooid uit dewelke de velden kunnen openbloeien als teken tegen de verwoester, de prins van de winter, die reeds door het Goddelijk Graan en door de blauwe Korenbloem is overwonnen, doch die niet zal rusten alvorens hij elke korenaar van God heeft kunnen wegroven of deze voor Hem heeft kunnen bederven. De zomerbries is het, die hem uiteindelijk uit Gods Rijk zal verbannen: Deze bries brengt de zielen het Ware Leven, aan de prins van de winter brengt hij de dood, daar deze de warmte van de Liefde, het Licht van de Wijsheid, de geuren van de heiligende deugden, het milde regenwater van de ten volle aanvaarde en toegewijde beproevingen en het heilig verbond tussen de korenaren en de blauwe Korenbloem niet kan overleven. Ja, de wiegende velden moeten groeien, en zij zullen groeien, want zo heeft God het in de Wet van de Eeuwige Liefde geschreven.

Myriam, juni 2013