TOTUS TUUS, MARIA !

VASTENBESCHOUWING

Myriam van Nazareth

In de dagen, waarin de Koningin des Hemels mij de in deze beschouwing vervatte zaadjes laat verzamelen en in de bodem van Uw ziel laat uitzaaien, zijn Hemel en aarde in afwachting van de gezegende Vastentijd. Een merkwaardige, schijnbare tegenstelling dringt zich aan ons op: De ziel wordt eraan herinnerd dat zij weldra het boetekleed behoort aan te trekken, terwijl daarentegen in de natuur het ene levende wezen na het andere opstaat uit de schijndood van de winter: de dieren ontwaken, de bloemen vertonen zich één voor één in afwachting van het nieuwe licht en de nieuwe warmte, terwijl de bodem zijn vruchtbaarheid geleidelijk aan opnieuw heeft laten ontsluiten. Wanneer wij wat nauwkeuriger toekijken, merken wij tegen de achtergrond van datgene wat de Meesteres van alle zielen ons leert, hoe God in de ontwakende natuur dit prachtige symbool van Zijn verwachting en van Zijn belofte laat ontbloeien: Overal wordt spoedig de bodem bezaaid met krokussen, deze bloemen waarin God ons:

  • Zijn verwachting laat merken, dat de zielen zich nu in hetzelfde paarskleurige boetekleed zouden hullen als deze bloemen dit in hun onbewuste gehoorzaamheid jegens Gods Intelligentie doen; en
  • Zijn belofte laat merken, dat na het lijden, de ontbering en de offers, de Verlossing en Verrijzenis volgen.

Inderdaad, deze vroege voorjaarsbloeier brengt ons in dit jaargetijde telkens weer de tekenen van de overwinning van de vruchtbaarheid en het Leven op de dorheid en de levenloosheid. Zo vergaat het ook de ziel, die zich voor de zon van Gods Liefde ontsluit: Zij beleeft spoedig de nieuwe lente, een opstanding uit de dood van een leven waarin de duisternis de vrijheid bezat, die aan het Licht niet werd verleend.

In deze tijd van het jaar verbleef Jezus onmiddellijk vóór Zijn Openbaar Leven in de woestijn, waarin Hij Zich veertig dagen lang had teruggetrokken. Bedenken wij toch even in dankbaarheid: Gods Zoon, Belichaming van het Ware Licht en het Ware Leven, trok Zich terug in de woestijn, symbool voor de absolute dorheid, de dood, de onvruchtbaarheid van een plaats waar de zon niet het leven brengt, doch het verzengt, doordat zij alle water – symbool voor reiniging – laat verdampen, als was het er nooit geweest, zodat de enige waterreserves slechts diep onder het zand gevonden kunnen worden.

Jezus heeft de dorheid van ons innerlijke leven willen heiligen, en ons erop willen wijzen dat het echte Leven (gesymboliseerd door Zijn Openbaar Leven) pas begint waar de ziel zich van de overmaat aan indrukken van buitenaf, van de heerschappij der wereldse elementen van het leven, heeft onthecht. In de woestijn kan de ziel de zintuiglijke waarnemingen tot een minimum beperken, want daar valt nauwelijks iets waar te nemen. Waar de zintuiglijke waarnemingen tot een minimum worden herleid, wordt de wereld buiten de ziel minder interessant, zodat de ziel zich met haar waarneming steeds meer naar binnen toe keert. Precies daar vindt zij opnieuw de aansluiting, die zij in het leven zo gemakkelijk mist: de aansluiting met haar eigen kiem van heiligheid, waarin het Goddelijk Leven op de juiste voeding wacht om zich, zoals de krokus, na de winter te openen. Daar, in de diepte van de ziel, liggen overigens ook haar ware waterreserves, de bekkens van het Goddelijk Leven, die in de wereld om haar heen verdampen onder de zon van talloze dwalingen en in de koorts van talloze bekoringen.

De wereld om ons heen camoufleert zich als een oase van overvloed, doch haar vruchten zijn giftig, haar palmen niets méér dan zinsbegoocheling. De wereld van het innerlijk leven daarentegen, lijkt voor vele zielen een woestijn, waar de stilte en het gebrek aan waarneming haar tot de misleidende conclusie leiden dat daar vanbinnen alles dood is. Nochtans is het inwendige van de ziel precies de drager van alle Leven waarover de ziel beschikt. De ziel misleidt zichzelf: Leeg is haar binnenste niet van nature, doch in de wijze waarop zij haar binnenste waarneemt. Het Goddelijke, het heilige, leeft en werkt zich helemaal uit in de stilte en de onopvallendheid, het heeft helemaal geen nood aan de opdringerige zintuiglijke indrukken waarvan de duisternis van de wereld zich moet bedienen om de zielen te beheersen. De duivel schreeuwt om de aandacht te krijgen, en hij doet dit via al het wereldse. God echter, bestijgt in de stille diepte van de ziel de troon en hult de ziel in de verkwikkende geur van Zijn heiligheid. Horen, doet de ziel Hem niet, zien evenmin, Hem voelen echter, kan zij leren. Daartoe moet het echter om haar heen heel stil worden... zoals in een woestijn. De wereld laat zich echter niet dwingen, dus moet de ziel de effecten van de wereld in zich 'stiller maken', opdat zij niet vergeefs haar binnenste zou beluisteren.

De Vastentijd is een uitnodiging aan de ziel om zich van alles los te maken dat in haar inwendige leven de rol vervult van een ketting, die de ziel verhindert, haar vlucht omhoog, los van al het aardse, te beginnen. Het overgrote gedeelte van alles wat de ziel op haar levensweg in zich opneemt, is zoals het overtollige meubilair in het huis van de ziel. Wij moeten het zo beschouwen, dat elk meubelstuk dat in de ziel boven het levensnoodzakelijke uitgaat, God kan hinderen om ons innerlijke huis te betreden en het met Zijn meubilair uit te rusten. Een passende inrichting in onze ziel werkt uitnodigend op God. Indien Hij in ons echter het waardeloze doch opdringerige meubilair van wereldse invloeden, opvattingen, herinneringen en bestrevingen aantreft, dan zal Hij weliswaar nu en dan eens langs komen, doch niet binnenkomen. Waarom ook... daar wij klaarblijkelijk het wereldse zo liefhebben en ons hele innerlijke leven erom heen hebben opgebouwd. De ziel in een wereldse gesteldheid heeft al het wereldse tot een god gemaakt, zij verafgoodt en aanbidt het, alsof het de ware bron van haar leven en de ware bestemming van haar reis ware. De schreeuwende indrukken van de wereld, of de zachte verzuchtingen van Gods Liefde... hoe gemakkelijk ziet noch hoort de ziel de Tegenwoordigheid van de Bron van alle Geluk in de diepte van het eigen inwendige.

De bloem heeft ruimte nodig om te ademen, de ziel heeft ruimte nodig voor de bloei en de ontplooiing waartoe zij op grond van Gods bedoelingen is geroepen, en Gods Geest heeft de tekenen van onze overgave aan Hem alleen nodig. De Vastentijd is Gods herinnering aan de macht van het Leven over de dood, de macht van de Verlossing over de zondigheid, en aan de noodzaak van zuivering van alle ballast die de ziel in de loop van haar leven vaak zo achteloos verzamelt. Met Lichtmis worden wij aan de opdracht van de kleine Jezus in de Tempel door de handen van Maria herinnerd. Spoedig daarna roept de Vastentijd ons met de beloften van de nieuwe bloei, op de reis naar de Berg der Verlossing, waar Maria Haar Jezus nogmaals aan God zal opdragen, dit alles voor ons, opdat wij mogen begrijpen dat de doornen niet bestaan zonder de rozen, en het Kruis niet kan bestaan zonder de Goddelijke Nalatenschap aan ons.

Laten wij ons in deze tijd vuriger dan ooit via Maria’s handen aan God aanbieden, en ontledigen wij ons daarbij van alles wat in Gods volmaakte ogen de ware schoonheid ontbeert. De Meesteres van alle zielen is precies onder ons om ons te leren, hoe wij dit kunnen doen, en ons de Liefde te bekomen, dit te willen doen.

Myriam, februari 2014